ECLI:NL:RBAMS:2024:7766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
C/13/752040 / HA ZA 24-635 incident
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil over internationale transportovereenkomsten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Alblas Internationaal Transport B.V. en Blume2000 SE over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in verband met een aantal internationale transportovereenkomsten. Alblas, de eisende partij in de hoofdzaak, heeft Blume2000 aangeklaagd voor betaling van openstaande facturen en schadevergoeding na beëindiging van hun samenwerking. Blume2000, de gedaagde partij, heeft in een incident een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, omdat de transporten niet in Nederland zijn begonnen of geëindigd. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waarbij onder andere producties zijn ingediend en een rolbeslissing is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Alblas werkzaamheden heeft verricht voor Blume2000 en dat er een geschil bestaat over de hoogte van de vorderingen. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van het CMR-verdrag en de Brussel I bis verordening. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen die voortvloeien uit de transportovereenkomsten, omdat een groot deel van de transporten vanuit of naar Nederland heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft zich echter onbevoegd verklaard voor de schadevergoedingsvordering van Alblas, omdat deze niet voortvloeit uit de vervoersovereenkomsten. De rechtbank heeft Blume2000 in de proceskosten veroordeeld en de zaak verwezen naar de rol voor beraad over de mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/752040 / HA ZA 24-635
Vonnis in incident van 11 december 2024
in de zaak van
ALBLAS INTERNATIONAAL TRANSPORT B.V.,
te 's-Gravendeel,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Alblas,
advocaat: mr. V.R. Pool,
tegen
BLUME2000 SE,
te Norderstedt (Duitsland),
gedaagde partij,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: Blume2000,
advocaat: mr. V.C. Hofman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2024, met producties,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties,
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met één productie,
- de rolbeslissing van 18 september 2024 waarbij Blume2000 is toegestaan om een akte te nemen,
- de akte van Blume2000 van 30 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Alblas houdt zich bezig met internationaal transport en logistiek. Blume2000 is werkzaam in de bloemenbranche.
2.2.
Alblas heeft op grond van meerjarige overeenkomsten werkzaamheden voor Blume2000 verricht. Na het aflopen van die overeenkomsten is Blume2000 Alblas blijven inschakelen voor werkzaamheden.
2.3.
In 2023 hebben partijen overlegd over de hoogte van de prijzen van de werkzaamheden van Alblas in dat jaar. Alblas heeft ook in 2023 werkzaamheden voor Blume2000 verricht en daarvoor facturen gestuurd. Het gaat daarbij om transporten in Duitsland en tussen Nederland en Duitsland en Polen en Duitsland.
2.4.
In september 2023 heeft Blume2000 de samenwerking met Alblas beëindigd.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Alblas vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Blume2000 veroordeelt tot betaling van € 613.520,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. Blume2000 veroordeelt tot betaling van € 210.000, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. Blume2000 veroordeelt tot het meewerken van het verrekenen van emballage saldi;
IV. Blume2000 veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
Alblas legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Alblas heeft in 2023 werkzaamheden verricht en Blume2000 is gehouden om de factuur daarvoor van € 613.520,83 te betalen. Dat bedrag is overeenkomstig de prijzen die Alblas eind 2022 heeft gecommuniceerd. Verder bestond tussen partijen een duurovereenkomst die Blume2000 eind september 2023 heeft beëindigd zonder een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Blume2000 is daarom gehouden om de schade die Alblas heeft geleden als gevolg van de opzegging te vergoeden. Deze kosten bedragen € 210.000. Ook verzorgde Alblas in opdracht van Blume2000 het vervoer en de registratie van emballage. Blume2000 is gehouden om deze positieve en negatieve saldi met elkaar te verrekenen.

4.Het geschil in het incident

4.1.
Blume2000 vordert – samengevat – dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de schadevordering van Alblas en de vrachtvordering en emballagevordering voor zover de lading niet in Nederland in ontvangst zijn genomen of afgeleverd, met veroordeling van Alblas in de kosten van deze procedure. Zij stelt daartoe dat de rechtbank op grond van artikel 31 lid 1 sub CMR jo. 630 Rv alleen bevoegd is ten aanzien van transporten die in Nederland zijn begonnen of geëindigd. De rechtbank is niet bevoegd ten aanzien van de schadevordering, omdat de rechtbank in Norderstedt bevoegd is. Verder verzoekt Blume2000 om tussentijds hoger beroep open te stellen als de rechtbank de incidentele vorderingen van Blume2000 afwijst.

5.De beoordeling

5.1.
De vrachtvordering en de emballagevordering
5.2.
Artikel 31 CMR geeft regels voor de bevoegdheid van de rechter indien er een geschil is met betrekking tot een vervoersovereenkomst. Nadat de raamovereenkomst tussen partijen is geëindigd moet elke vervoersovereenkomst afzonderlijk als een tussen partijen gesloten overeenkomst worden gezien. Nu partijen het over het toepasselijke tarief vanaf 1 januari 2023 niet eens zijn, is er een geschil met betrekking tot elk van deze vervoersovereenkomsten.
5.3.
Alblas stelt dat een groot deel van de zendingen in Aalsmeer in ontvangst is genomen, zodat op grond van artikel 31 CMR daarvoor de Nederlandse rechter bevoegd is en wel de rechter te Amsterdam. Blume2000 betwist dat. Volgens haar is sprake van transporten
  • van Nederland naar Duitsland,
  • van Polen naar Duitsland,
  • binnen Duitsland.
Volgens Blume2000 heeft een groot deel van de transporten binnen Duitsland plaatsgevonden.
5.4.
Alblas heeft vervolgens gesteld dat 73% van de transporten van of naar Nederland heeft plaatsgevonden. Zij heeft dit onderbouwd met een overzicht van 242 pagina’s, waarin van elk transport is vermeld waar is geladen en waar is gelost (productie 17).
5.5.
Blume heeft in reactie op dat overzicht gesteld dat het aantal transporten met laden of lossen in Nederland 55,7% bedraagt en het percentage vracht 59%.
5.6.
Kennisneming van dit overzicht maakt duidelijk dat inderdaad de drie soorten transporten zoals door Blume2000 genoemd hebben plaatsgevonden, maar dat transporten vanuit Nederland daarvan het grootste deel uitmaken. Of dit 73% is, zoals Alblas heeft gesteld, of 55,7% zoals Blume2000 stelt, kan in het midden blijven.
5.7.
Uit artikel 31 CMR zou kunnen worden afgeleid dat voor elke afzonderlijke vervoersovereenkomst waarover een geschil ontstaat de bevoegde rechter moet worden vastgesteld. Dit zou ertoe leiden dat de Nederlandse rechter alleen bevoegd is voor de transporten waarvan de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen in Nederland. De vraag is of dit een aanvaardbare uitleg is van het CMR-verdrag. Daarbij moet worden opgemerkt dat het CMR-verdrag wel voorziet in een litispendentieregeling (artikel 31 lid 2), maar niet in regels over samenhangende vorderingen uit vervoersovereenkomsten.
5.8.
Artikel 71 lid 1 Brussel I bis [1] is bepaald:
Deze verordening laat onverlet verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
Het CMR is zo’n verdrag.
5.9.
In het arrest TNT Express Nederland - Axa [2] heeft het HvJ EU het volgende overwogen.
“49 Uit het voorgaande blijkt weliswaar dat artikel 71 van verordening nr. 44/2001 voor onderwerpen die zijn geregeld in bijzondere verdragen, toepassing van deze verdragen voorschrijft, doch dit neemt niet weg dat deze toepassing geen afbreuk mag doen aan de beginselen die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Unie ten grondslag liggen, zoals de in de punten 6, 11, 12, 15, 16 en 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001 genoemde beginselen van vrij verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van voorzienbaarheid van de bevoegde rechterlijke instanties en, bijgevolg, van rechtszekerheid voor de justitiabelen, van een goede rechtsbedeling, van het zo veel mogelijk beperken van parallel lopende procedures en van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie.
(…)
51 Artikel 71 van verordening nr. 44/2001 mag niet een strekking hebben die in strijd is met de beginselen die ten grondslag liggen aan de wettelijke regeling waartoe dit artikel behoort. Derhalve kan dit artikel niet aldus worden uitgelegd dat een bijzonder verdrag, zoals het CMR, binnen een door deze verordening bestreken gebied, zoals dat van het vervoer van goederen over de weg, tot minder gunstige resultaten kan leiden voor de bewerkstelliging van de goede werking van de interne markt, dan de bepalingen van voornoemde verordening.
(…)
55 Op grond van voornoemd beginsel van wederzijds vertrouwen, heeft het Hof gepreciseerd dat het gerecht van de aangezochte staat in geen geval beter dan het gerecht van de staat van herkomst in staat is zich uit te spreken over de bevoegdheid van laatstgenoemd gerecht. Derhalve staat verordening nr. 44/2001, buiten enkele beperkte uitzonderingen, niet toe dat de bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat door een gerecht van een andere lidstaat wordt getoetst (arrest Allianz en Generali Assicurazioni Generali, reeds aangehaald, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bijgevolg mag artikel 31, lid 3, CMR slechts worden toegepast binnen de Unie indien op grond hiervan de doelstellingen van het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken alsmede dat van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie kunnen worden bereikt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die welke voortvloeien uit de toepassing van verordening nr. 44/2001.”
In het arrest Nipponkoa Insurance - Inter-Zuid Transport [3] heeft het HvJ EU het volgende overwogen
“34 Met zijn eerste vraag wenst te verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 71 van verordening nr. 44/2001 [4] aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verdrag wordt uitgelegd op een manier die afbreuk doet aan de doelstellingen en beginselen die aan deze verordening ten grondslag liggen.
35 Opgemerkt dient te worden dat het Hof in zijn rechtspraak reeds heeft geantwoord op deze vraag.
36 Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het weliswaar vaststaat dat artikel 71 van deze verordening voor onderwerpen die zijn geregeld in bijzondere verdragen, zoals het CMR, toepassing van deze verdragen voorschrijft, doch dat dit niet wegneemt dat deze toepassing geen afbreuk mag doen aan de beginselen die aan de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken binnen de Europese Unie ten grondslag liggen, zoals de in de punten 6, 11, 12, 15 tot en met 17 van de considerans van deze verordening genoemde beginselen van vrij verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van voorzienbaarheid van de bevoegde rechterlijke instanties en, bijgevolg, van rechtszekerheid voor de justitiabelen, van een goede rechtsbedeling, van het zo veel mogelijk beperken van parallel lopende procedures en van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie (zie reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 49).
37 Artikel 71 van verordening nr. 44/2001 mag geen strekking hebben die in strijd is met de beginselen die ten grondslag liggen aan de wettelijke regeling waartoe dit artikel behoort. Derhalve kan dit artikel niet aldus worden uitgelegd dat een bijzonder verdrag, zoals het CMR, binnen een door deze verordening bestreken gebied, zoals dat van het vervoer van goederen over de weg, tot minder gunstige resultaten kan leiden voor de bewerkstelliging van de goede werking van de interne markt, dan de bepalingen van voornoemde verordening (reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 51).
38 Bijgevolg mogen de relevante bepalingen van het CMR slechts worden toegepast binnen de Unie indien op grond daarvan de doelstellingen van het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken alsmede van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie kunnen worden bereikt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die welke voortvloeien uit de toepassing van verordening nr. 44/2001 (zie in die zin reeds aangehaald arrest TNT Express Nederland, punt 55).
39 Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 71 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een verdrag wordt uitgelegd op een manier die de eerbiediging van de doelstellingen en beginselen die aan deze verordening ten grondslag liggen, niet waarborgt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin deze verordening voorziet.”
5.10.
Het gaat hier om de (in het CMR niet geregelde) situatie dat geen geschil bestaat over één bepaalde vervoersovereenkomst, maar eenzelfde geschil over honderden vervoersovereenkomsten die dezelfde partijen met elkaar gesloten hebben. Voor elk van die vervoersovereenkomsten moet immers dezelfde vraag beantwoord worden, namelijk tegen welk tarief het vervoer plaatsvond. Het gaat dus om samenhangende vorderingen.
5.11.
De transporten hebben plaatsgevonden van en naar lidstaten van de EU, zodat behalve het CMR ook Brussel I-bis van toepassing is.
Als artikel 31 van het CMR op elke vervoersovereenkomst afzonderlijk zou worden toegepast, zou dat betekenen dat de Nederlandse rechter slechts zou kunnen oordelen over de transporten vanuit of naar Nederland, terwijl de Duitse rechter over de interne Duitse transporten zou moeten oordelen en de Duitse of Poolse rechter over transporten vanuit Polen naar Duitsland.
5.12.
In Het CMR ontbreekt een regeling van samenhangende vorderingen, in Brussel I bis zijn samenhangende vorderingen geregeld in artikel 30 en samenlopende exclusieve bevoegdheden in artikel 31 Brussel I bis. Deze bepalingen luiden als volgt.
“Artikel 30
1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.
2. Indien de vordering bij het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht in eerste aanleg aanhangig is, kan elk ander gerecht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat.
3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Artikel 31
1. Wanneer voor de vorderingen meer dan één gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.
2. Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een in artikel 25 bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is, houdt elk gerecht van de andere lidstaten, onverminderd artikel 26, de uitspraak aan totdat het krachtens de overeenkomst aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst te ontlenen.
3. Indien het in de overeenkomst aangewezen gerecht zijn bevoegdheid in overeenstemming met de overeenkomst heeft vastgesteld, verklaart elk gerecht van de overige lidstaten zich onbevoegd ten gunste van dat gerecht.4. (…)”
5.13.
Uit de regeling in artikel 30 Brussel I bis vloeit voort dat als de rechtbank slechts bevoegdheid zou aannemen voor transporten vanuit of naar Nederland en de overige vorderingen op grond van de exclusieve bevoegdheidsregeling van artikel 32 CMR bij de Duitse en/of Poolse rechter zouden worden aangebracht, deze rechters de zaak zouden moeten aanhouden en dat partijen verwijzing naar de Nederlandse rechter zouden kunnen vragen. De regeling is er blijkens lid 3 op gericht
te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Brussel I bis maakt in artikel 31 een duidelijke keuze om parallel lopende processen zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. De preambule bepaalt ook dat er een duidelijke en afdoende regeling moet zijn “om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen (...)”. [5]
5.14.
Gezien de onder 5.9 aangehaalde rechtspraak van het HvJ EU dient de uitleg van artikel 31 CMR plaats te vinden met
eerbiediging van de doelstellingen en beginselen die aan deze verordening [6] ten grondslag liggen … onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin deze verordening voorziet.”
Dat betekent dat een uitleg die kan leiden tot onverenigbare beslissingen in de zin van artikel 30 lid 3 dient te worden voorkomen. Toepassing van het uitgangspunt dat samenhangende vordering zoveel mogelijk door dezelfde rechter moeten worden beoordeeld leidt er in dit geval toe dat de rechter die bevoegd is om te oordelen over de meerderheid van de transporten en die bovendien als eerste (en vooralsnog als enige) is aangezocht, te weten de Nederlandse rechter, bevoegd is voor alle transporten.
5.15.
Gezien de samenhang tussen de transporten en de emballage is de Nederlandse rechter daarom ook bevoegd om te oordelen over de vorderingen met betrekking tot de emballage.
5.16.
Ten overvloede wijst de rechtbank nog op het volgende. Ook als de voornoemde rechtspraak van het HvJ EU en de regeling van Brussel I bis buiten beschouwing zouden worden gelaten, zou dat niet tot een andere uitleg van art. 31 CMR leiden.
In artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht is bepaald:
“Article 31. General rule of interpretation
1 A treaty shall be interpreted in good faith in accordance with the ordinary meaning to be given to the terms of the treaty in their context and in the light of its object and purpose.
2 The context for the purpose of the interpretation of a treaty shall comprise, in addition to the text, including its preamble and annexes:
(a) any agreement relating to the treaty which was made between all the parties in connexion with the conclusion of the treaty;
(b) any instrument which was made by one or more parties in connexion with the conclusion of the treaty and accepted by the other parties as an instrument related to the treaty.
3 There shall be taken into account, together with the context:
(a) any subsequent agreement between the parties regarding the interpretation of the treaty or the application of its provisions;
(b) any subsequent practice in the application of the treaty which establishes the agreement of the parties regarding its interpretation;
(c) any relevant rules of international law applicable in the relations between the parties.
4 A special meaning shall be given to a term if it is established that the parties so intended.
Article 32. Supplementary means of interpretation
Recourse may be had to supplementary means of interpretation, including the preparatory work of the treaty and the circumstances of its conclusion, in order to confirm the meaning resulting from the application of article 31, or to determine the meaning when the interpretation according to article 31:
(a) leaves the meaning ambiguous or obscure; or
(b) leads to a result which is manifestly absurd or unreasonable.”
In de preambule van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht is overwogen:
“Affirming that disputes concerning treaties, like other international disputes, should be settled by peaceful means and in conformity with the principles of justice and international law.”
In de eerste plaats geldt dat de artikelen 30 en 31 Brussel I bis moeten worden gezien als
relevant rules of international law applicable in the relations between the parties,waarbij onder parties moet worden verstaan de lidstaten van de EU. Op die grond moeten die bepalingen dus worden betrokken bij de uitleg van artikel 31 CMR.
In de tweede plaats zou een toepassing van artikel 31 CMR op elke vervoersovereenkomst afzonderlijk, zonder rekening te houden met de samenhang tussen de op die overeenkomsten gebaseerde vorderingen tot een
manifestly absurd or unreasonableresultaat leiden, namelijk dat een zelfde feitencomplex (te weten de vraag welk tarief tussen partijen is overeengekomen op elk van de vervoersovereenkomsten) zou moeten worden beoordeeld door verschillende rechters, met de kans op tegenstrijdige beslissingen. Daarom zullen aanvullende middelen van uitleg moeten worden toegepast. In dit geval leidt dat ertoe dat de uitleg
“in conformity with the principles of justice and international law”moet plaatsvinden. Een van die rechtsbeginselen is het in het internationaal privaatrecht breed aanvaarde uitgangspunt zoals dat ook tot uiting komt in artikel 30 lid 3 Brussel I bis, namelijk dat samenhangende vorderingen dienen te worden beslist door één rechter, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Ook een uitleg van artikel 31 CMR die niet uitgaat van de in dit vonnis aangehaalde rechtspraak van het HvJ EU en de regeling van Brussel I bis leidt er dus toe dat de rechter die bevoegd is om te oordelen over de meerderheid van de transporten en die bovendien als eerste (en tot op heden als enige) is aangezocht, te weten de Nederlandse rechter, bevoegd is voor alle transporten.
Schadevergoedingsvordering
5.17.
Tussen partijen hebben eerder raamovereenkomsten bestaan. Vast staat de laatste raamovereenkomst een looptijd had die eindigde op 31 juli 2019. Daarna zijn partijen blijven samenwerken. Alblas ziet hierin een duurovereenkomst die door Blume2000 onregelmatig is beëindigd. Blume2000 stelt dat van een duurovereenkomst geen sprake meer was, maar beroept zich wel op de forumkeuze en de rechtskeuze die in de raamovereenkomsten was gemaakt.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat de in de raamovereenkomst gemaakte afspraken niet langer tussen partijen golden. De looptijd van die overeenkomsten was immers verstreken en partijen hebben de overeenkomsten niet verlengd.
Dat betekent in ieder geval dat de forumkeuze en rechtskeuze in de raamovereenkomsten tussen partijen niet langer gelden. Of dit ook betekent dat Blume2000 de samenwerking mocht beëindigen op de wijze zoals zij heeft gedaan, behoeft in het kader van dit incident niet te worden besproken.
5.19.
Als een samenwerking tussen partijen die regelmatig vervoersovereenkomsten met elkaar sloten wordt beëindigd, is de mogelijke schadevergoedingsvordering op grond van de wijze waarop de samenwerking is beëindigd geen vordering waartoe het aan de CMR onderworpen vervoer aanleiding geeft. Het gaat in die vordering immers niet om schade die uit tussen partrijen gesloten vervoersovereenkomsten voortvloeit, maar om schade die uit het niet op de juiste wijze van beëindigen van de handelsrelatie voortvloeit. Omdat artikel 31 CMR daarop niet van toepassing is en ook de forumkeuze uit de eerdere raamovereenkomst tussen partijen niet langer geldt, is artikel 4 Brussel I bis van toepassing. Op grond van dat artikel is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. Blume2000 is een rechtspersoon. Artikel 63 Brussel I bis bepaalt dat de woonplaats van een rechtspersoon de plaats is van de statutaire zetel, het hoofdbestuur of hoofdvestiging. Blume2000 is gevestigd in Norderstedt zodat de rechter te Norderstedt op grond van artikel 4 Brussel I bis bevoegd is om kennis te nemen van de schadevergoedingsvordering.
Tussentijds hoger beroep
5.20.
Dit vonnis geldt voor een deel als tussenvonnis, namelijk voor zover de rechtbank zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen onder I en III. Op grond van artikel 337 Rv geldt als uitgangspunt dat van een tussenvonnis hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld. Dit heeft als reden dat het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure en daarom als regel achterwege dient te blijven. Voor een zodanige uitzondering is – met het oog op de rechtszekerheid – slechts ruimte indien bijzondere procesrechtelijke redenen daartoe nopen.
In dit geval ziet de rechtbank dergelijke bijzondere redenen niet. Dat het volgens Blume2000 om een principiële juridische vraag gaat en dat daarom om proceseconomische redenen tussentijds hoger beroep zou moeten worden opengesteld, heeft zij niet toegelicht. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
5.21.
Blume2000 is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskoten van Alblas worden begroot op € 614 (1 punt × tarief II) aan salaris advocaat en € 178 aan nakosten.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering onder II,
6.2.
veroordeelt Blume2000 in de kosten in het incident van € 792 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als Blume2000 niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
6.5.
de zaak zal naar de rol van 18 december 2024 worden verwezen voor beraad omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak;
6.6.
iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I Bis).
2.HvJ 4 mei 2010 ECLI:EU:C:2010:243 (TNT Express Nederland – Axa).
3.HvJ EU 19 december 2013, C‑452/12, ECLI:EU:C:2013:858 (Nipponkoa Insurance - Inter-Zuid Transport).
4.Brussel I, gelijk aan artikel 71 Brussel I bis.
5.Preambule punt 21.
6.In de beide uitspraken was dat nog Brussel I, nu is dat Brussel I bis.