Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
1.107,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een 10-jarige leerling, vertegenwoordigd door zijn moeder, en de stichting die verantwoordelijk is voor zijn school. De eiseres, bijgestaan door advocaat mr. A. Yandere, vorderde dat de stichting de leerling zou toelaten tot de school, zoals hij dat voorheen deed, zonder beperkingen of voorwaarden. De stichting, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Hofman, voerde verweer tegen deze vordering. De zaak was van spoedeisend belang, waardoor de rechter besloot om direct uitspraak te doen in de vorm van een 'kopstaartvonnis', met een nadere uitwerking die op 27 februari 2024 zal volgen.
De rechter oordeelde dat de stichting geen gedegen onderzoek had uitgevoerd naar een incident dat had geleid tot de uitsluiting van de leerling. Dit gebrek aan onderzoek maakte het onmogelijk om vast te stellen wat er precies was gebeurd en welke rol de leerling daarbij had gespeeld. De voorzieningenrechter besloot daarom dat de stichting de leerling per 26 februari 2024 moest toelaten tot de school, met een dwangsom van € 200,00 per dag voor het geval de stichting niet aan deze beslissing voldeed, met een maximum van € 20.000,00. Daarnaast werd de stichting veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op dat moment waren begroot op € 1.194,00. Het vonnis werd openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.