ECLI:NL:RBAMS:2024:7644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
13/698882-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en witwassen door medewerker van zorginstituut

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en witwassen. De verdachte, geboren in 1963, was werkzaam bij een zorginstituut en heeft op listige wijze retourbrieven laten opmaken en indienen voor uit te keren geldbedragen. Dit leidde tot een schade van € 120.515,- voor het zorginstituut. De politierechter legde een taakstraf op van 240 uren, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk. De verdediging had aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege termijnoverschrijding, maar dit werd door de politierechter verworpen. De politierechter oordeelde dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in de fraude en dat de bewijsvoering voldoende was om de feiten te bewijzen. De verdachte werd schuldig bevonden aan oplichting en witwassen, waarbij de politierechter rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade nog steeds in behandeling was via de civiele weg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Strafrecht
Parketnummer: 13/698882-16
Datum uitspraak: 13 november 2024
Verkort vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2024.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C.R. Gijsen, advocaat te Amsterdam, die de zaak waarneemt voor mr. J.M. Keizer, en de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:oplichting van [naam zorginstituut] voor een bedrag van € 120.515,- in de periode van 1 september 2015 tot en met 20 juli 2016;
feit 2:medeplegen van witwassen van een bedrag van € 120.515,- in de periode van 1 september 2015 tot en met 15 juli 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging, nu uit het getuigenverhoor van [getuige] is gebleken dat de extreme termijnoverschrijding geleid heeft tot een onherstelbare beschadiging van het verdedigingsrecht dat cliënt ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) toekomt.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken omdat bewijsvoering in deze zaak door de extreme termijnoverschrijding op gespannen voet is komen te staan met de
fairness of the proceedings as a whole.
3.2.
Oordeel van de politierechter
Verwerping verweer niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De politierechter stelt voorop dat niet-ontvankelijkheid kan volgen wanneer geen sprake is van enkel tijdsverloop, maar van bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden waarbij sprake is van inbreuken op de verdedigingsrechten van verdachte, waardoor de waarheidsvinding ernstig in het gedrang is gekomen.
De politierechter overweegt dat [getuige] op 31 oktober 2016 is gehoord door de politie en op 10 oktober 2024 is gehoord door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de raadsman van verdachte. [getuige] heeft bij het tweede verhoor verklaard dat zij destijds bij de politie naar waarheid heeft verklaard.
De politierechter is van oordeel dat, gelet op het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris, niet is gebleken dat door termijnoverschrijding het ondervragingsrecht van de verdediging niet effectief kon worden uitgevoerd noch dat de waarheidsvinding ernstig in het gedrang is gekomen.
De politierechter verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verwerping verzoek vrijspraak in verband met termijnoverschrijding
Met verwijzing naar het oordeel van de politierechter dat niet is gebleken dat het ondervragingsrecht niet effectief kon worden uitgevoerd noch dat de waarheidsvinding ernstig in het gedrang is gekomen, is de politierechter van oordeel dat niet is gebleken dat het proces
as a wholeniet eerlijk is geweest, zodat ook het subsidiaire verweer zal worden verworpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 verzocht verdachte vrij te spreken, omdat op basis van de modus operandi gesteld kan worden dat verdachte én zijn medeverdachten evenzeer betrokken waren bij de fraude, waardoor verdachte ten onrechte als enige pleger (en niet als medepleger) daarvan op de tenlastelegging staat.
Ten aanzien van feit 2 is eveneens om vrijspraak verzocht, nu verdachte niet als pleger, noch medepleger kan worden aangemerkt. Meer subsidiair wordt verzocht om partiële vrijspraak, in die zin dat op basis van het dossier slechts eventueel bewezen zou kunnen worden dat verdachte over € 17.043,- beschikt heeft.
4.3.
Oordeel van de politierechter
De politierechter acht beide tenlastegelegde feiten bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft in de database van [naam zorginstituut] waar hij werkzaam was, gezocht naar personen die nog geld tegoed hebben (schuldeisers) en vervolgens retourbrieven uitgeprint en verstrekt aan anderen. Verdachte heeft aan deze personen uitgelegd hoe zij de brieven moesten invullen, waarna zij geld ontvingen van [naam zorginstituut] . Verdachte wist dat de personen aan wie hij de retourbrieven gaf, geen recht hadden op de geldbedragen. Na de betaling heeft verdachte – in elk geval in een aantal gevallen – het bankrekeningnummer van de hiervoor bedoelde personen verwijderd uit het betreffende bestand van [naam zorginstituut] . Met deze werkwijze is [naam zorginstituut] listiglijk bewogen tot afgifte van geldbedragen, die bij elkaar opgeteld uitkomen op een bedrag van tenminste € 120.515,-.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte slechts een geringe rol heeft gehad, waardoor hij niet als pleger kan worden aangemerkt. De politierechter is van oordeel dat uit het handelen van verdachte zoals hiervoor omschreven blijkt dat verdachte een grote intellectuele en materiële bijdrage heeft gehad aan de oplichting. Verdachte was degene die werkzaam was bij [naam zorginstituut] , de werkwijze van oplichting heeft bedacht en die de retourbrieven heeft uitgereikt met een instructie om geld van [naam zorginstituut] te krijgen. Verdachte was hiermee de spil in het geheel. De politierechter is dan ook van oordeel dat verdachte als zijnde pleger [naam zorginstituut] heeft opgelicht.
Ten aanzien van feit 2
De door verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat [naam zorginstituut] ten onrechte geldbedragen heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van tenminste € 120.515,-. Deze ten onrechte uitgekeerde bedragen zijn uit misdrijf afkomstig. In het oordeel van de politierechter dat verdachte pleger is van de oplichting, ligt de wetenschap van de criminele herkomst besloten.
De geldbedragen zijn gestort op bankrekeningen van anderen. Deze criminele opbrengsten bleven deels bij de aanvragers en zijn deels afgestaan aan onder meer verdachte. Uit de omstandigheid dat verdachte [naam zorginstituut] heeft opgelicht, volgt niet zonder meer dat verdachte ook moet worden aangemerkt als pleger van het witwassen van het gedeelte dat niet aan verdachte is afgestaan. Ten aanzien van dit gedeelte wordt verdachte vrijgesproken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen met betrekking tot de geldbedragen die hij telkens heeft ontvangen van personen die via de ingevulde retourbrieven geld van [naam zorginstituut] op hun bankrekening hebben ontvangen. [getuige] heeft verklaard dat zij een contant bedrag van € 15.000,- aan verdachte heeft gegeven. Voorts volgt uit de girale stortingen dat geld van bankrekeningen van de hiervoor bedoelde personen is overgeboekt op de bankrekening van verdachte, voor een bedrag van € 10.769,91. Verdachte heeft over deze geldbedragen de feitelijke beschikkingsmacht gehad. De politierechter gaat er dan ook vanuit dat verdachte de bedragen zoals hiervoor genoemd, opgeteld € 25.769,91, heeft witgewassen.

5.Bewezenverklaring

De politierechter acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 september 2015 tot en met 20 juli 2016, te Diemen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen , [naam zorginstituut] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen (van in totaal ongeveer 120.515,00 euro), door telkens met voren omschreven oogmerk -zakelijk weergegeven - listiglijk , als medewerker van voornoemd [naam zorginstituut] met zijn username en password in te loggen in het digitale systeem van [naam zorginstituut] en te zoeken naar "wanbetalers" die nog een tegoed van [naam zorginstituut] hadden openstaan en (valselijk) een of meerdere retourbrieven in te (laten) vullen met de gegevens en een handtekening van voornoemde "wanbetalers" en voornoemde retourbieven op te (laten) sturen naar , waardoor voornoemde [naam zorginstituut] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
feit 2
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 september 2015 tot en met 15 juli 2016, in Nederland, voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen (van in totaal ongeveer 25.769,91 euro) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij verdachte wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en om rekening te houden met de termijnoverschrijding. Daarom is verzocht om over te gaan tot schuldigverklaring zonder strafoplegging aangezien met strafoplegging geen strafrechtelijk doel meer gediend is.
8.3.
Oordeel van de politierechter
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de bijzondere omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
Verdachte hield zich bezig met het listiglijk laten opmaken en indienen van retourbrieven voor door [naam zorginstituut] uit te keren geldbedragen en het witwassen van op die wijze verkregen geldbedragen. Verdachte had bij deze grootschalige fraude een omvangrijke en essentiële rol. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van zijn positie als medewerker van [naam zorginstituut] en van het geld dat bewaard zou moeten worden voor schuldeisers. Verdachte heeft hiermee zijn eigen financiële gewin vooropgesteld en is voorbijgegaan aan het nadeel dat hij [naam zorginstituut] heeft berokkend. Daarbij rekent de politierechter verdachte in het bijzonder aan dat hij vele anderen heeft aangezet tot strafbaar handelen. Hoewel een aantal van de aanvragers wisten, dan wel konden vermoeden dat zij de geldbedragen onterecht ontvingen, zijn zij immers de personen – en niet verdachte – die werden geconfronteerd met terugvorderingen. Zij zijn degenen die de uitgekeerde bedragen moe(s)ten terugbetalen aan [naam zorginstituut] .
De politierechter heeft voor de op te leggen straf het benadelingsbedrag van feit 1 als uitgangspunt genomen en acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een fraudebedrag tussen de € 70.000,- en € 125.000,- wordt in de oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De politierechter houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en zal in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf opleggen.
Alles afwegende acht de politierechter – in overeenstemming met de eis van de officier van justitie – de maximaal op te leggen taakstraf als passend en geboden en zal opleggen een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren met aftrek van voorarrest.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam zorginstituut] vordert een bedrag van € 163.468,56 aan materiële schadevergoeding, verminderd met het bedrag dat reeds is vergoed, te weten
€ 47.527,12. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 167.980,42 aan proceskostenvergoeding.
Ten aanzien van de materiële schade
De politierechter is van oordeel dat vaststaat dat [naam zorginstituut] schade heeft geleden aan de oplichting door verdachte gepleegd. De politierechter kan echter, gelet op de verklaring van de benadeelde partij dat zij tot heden bezig zijn met het terugvorderen van de geldbedragen via de civiele weg en dat zij nog steeds geldbedragen ontvangen, niet zonder meer vaststellen wat het schadebedrag is.
Ten aanzien van de proceskosten
De politierechter is van oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld welk deel van de gevorderde proceskosten in verband staan met de bewezen verklaarde feiten.
Gelet op het bovenstaande is de politierechter is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De politierechter zal de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Beslag

Onder verdachte zijn op 13 december 2016 de volgende goederen in beslag genomen:
- 1 STK Creditcard (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303013);
- 1 STK Bankpas (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303016);
- 1 STK Papier (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303008 (incourant Surinaams geld)); - 1 STK Papier (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303019 (incourant Surinaams geld)).
De politierechter is van oordeel dat alle inbeslaggenomen goederen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 57, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaard niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
oplichting;
feit 2
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden, naar de maatstaf van 2 (twee) uren te verrichten arbeid per dag aan voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam zorginstituut] :
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Beslag
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 STK Creditcard (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303013);
- 1 STK Bankpas (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303016);
- 1 STK Papier (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303008 (incourant Surinaams geld)); - 1 STK Papier (Omschrijving: PL1300-2016157695-G5303019 (incourant Surinaams geld)),
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1963.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers en M. Khalil, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2024.
[.]