4.3.Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 – bewezenverklaring voorhanden hebben wapen en munitie
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van de revolver die in de woonkamer is aangetroffen en de daarbij behorende munitie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is allereerst vereist dat verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Wapen in de slaapkamer van [medeverdachte 1] .Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de slaapkamer van [medeverdachte 1] komt. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte het wapen en de daarin geplaatste munitie niet bewust aanwezig heeft gehad. Daarom is niet bewezen dat verdachte het wapen en de bijbehorende munitie die in de slaapkamer van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Wapen in de woonkamer. Uit forensisch onderzoek blijkt dat DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen aan de ruwe en scherpe delen en aan de binnenzijde van de loop. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de revolver. Hij heeft een alternatieve verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de revolver. Volgens de verdachte is zijn DNA daarop terechtgekomen doordat hij op de bank heeft gezeten. Verdachte heeft ook verklaard dat hij niet schoonmaakt in de woning. De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario als hoogst onwaarschijnlijk terzijde moet worden geschoven. De verbalisanten hebben de revolver verstopt onder een zitkussen op de bank aangetroffen. Het ligt niet in de rede dat het DNA van de verdachte op de binnenzijde van de loop van de revolver terecht is gekomen enkel doordat hij op de bank heeft gezeten.
De revolver is onderzocht en dit bleek een vuurwapen, zoals genoemd in artikel 1 lid 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie te zijn. Deze bleek te zijn voorzien van een achttal patronen. Deze patronen zijn ook onderzocht en deze bleken munitie in de zin van artikel 1, onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en Munitie te zijn.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorhanden heeft gehad het wapen en de bijbehorende munitie die in de woonkamer zijn aangetroffen.
De rechtbank acht het medeplegen bewezen, omdat medeverdachte [medeverdachte 1] , die ook in de woning verbleef, het wapen en de bijbehorende munitie ook in die woning voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2 – bewezenverklaring aanwezig hebben drugs
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en de raadsman, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het aanwezig hebben van 10,2 gram cocaïne en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ in de zin van artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel moet verdachte feitelijke macht over de drugs kunnen uitoefenen, in de zin dat hij daarover kan beschikken. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
Ten tijde van de doorzoeking was verdachte in de slaapkamer van [medeverdachte 2] . Onder het bed is een schoenendoos met drugs aangetroffen. De enkele omstandigheid dat de schoenendoos in de slaapkamer van [medeverdachte 2] lag, brengt niet met zich mee dat verdachte wist dat daarin drugs zaten. De schoenendoos was gesloten en lag verstopt onder het bed. Deze lag dus niet direct in het zicht. De rechtbank kan daardoor niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte wetenschap had van de drugs die in deze kamer lagen en zal verdachte voor dit onderdeel vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de slaapkamer van [medeverdachte 1] komt. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk. Zodoende kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wist dat de drugs in de slaapkamer van [medeverdachte 1] lagen en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
In de woonkamer zijn op verschillende plekken (vermoedelijk) drugs aangetroffen. Er lag een gevulde sok op de bank met daarin gripzakjes en verschillende substanties. Ook lag op het tafeltje rechts naast het tv-meubel een brok wit poeder. In een kastje lag een weegschaaltje met poederresten. Een deel van de gevonden middelen zijn getest en blijken een hoeveelheid van 10,2 gram cocaïne te zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij de drugs niet heeft gezien. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, omdat de drugs en de niet geteste maar op drugs lijkende stoffen op verschillende plekken in de woonkamer lagen en de brok poeder op het tafeltje naast het tv-meubel direct in het zicht lag. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij regelmatig in de woning verblijft om [medeverdachte 2] te verzorgen en dat hij de dag voor de doorzoeking ook in de woning was, neemt de rechtbank aan dat hij ook in de woonkamer is geweest en dus kon zien dat daar drugs lagen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de drugs die aangetroffen zijn in de woonkamer van de woning, zijnde 10,2 gram cocaïne. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor zover de beschuldiging ziet op het aanwezig hebben van MDMA en
3-MMC.
De rechtbank acht het medeplegen bewezen, omdat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die op 26 augustus 2024 samen met verdachte in de woning verbleven, ook wetenschap van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht over de drugs hebben gehad en deze daarmee aanwezig hebben gehad. Dit oordeel volgt uit de vonnissen tegen de medeverdachten.
Ten aanzien van feit 3 – vrijspraak witwassen
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gelet op de drugs, vuurwapens en bankbiljetten die in de woning zijn aangetroffen, was zonder meer sprake was van een vermoeden van witwassen. Vervolgens heeft verdachte een verklaring gegeven over de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft verklaard dat het om spaargeld van hem en van [medeverdachte 2] gaat. Deze verklaring is onderbouwd en is in lijn met de verklaring van [medeverdachte 2] . Gelet hierop zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk gewonden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.