4.3.Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 – vrijspraak voorhanden hebben wapens en munitie
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsvrouw eens dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en spreekt haar daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet in de slaapkamer van [medeverdachte 1] komt en dat zij niet wist dat daar een vuurwapen lag. Het vuurwapen dat onder het zitkussen van de bank in de woonkamer lag, heeft zij niet gezien. Daarnaast ligt verdachte vanwege haar lichamelijke klachten veel in bed en maakt zij haar woning niet zelf schoon.
De rechtbank is op grond hiervan en het feit dat er geen DNA-sporen van verdachte op de wapens zijn aangetroffen, van oordeel dat er met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de wapens in de woning. Daarom is niet bewezen dat verdachte de wapens en munitie in die wapens, zoals dat is ten laste gelegd, voorhanden heeft gehad, zodat zij van feit 1 zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 – bewezenverklaring aanwezig hebben drugs
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het aanwezig hebben van 10,2 gram cocaïne en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ in de zin van artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel moet verdachte feitelijke macht over de drugs kunnen uitoefenen, in de zin dat zij daarover kan beschikken. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
In de slaapkamer van verdachte is onder het bed een schoenendoos met drugs gevonden. De enkele omstandigheid dat de schoenendoos in de slaapkamer van verdachte lag, brengt niet met zich mee dat verdachte wist dat daarin drugs zaten. De schoenendoos was gesloten en lag verstopt onder het bed. Deze lag dus niet direct in het zicht. De rechtbank kan daardoor niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte wetenschap had van de drugs in de aangetroffen schoenendoos in haar slaapkamer en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet in de slaapkamer van [medeverdachte 1] komt. De rechtbank vindt deze verklaring aannemelijk, mede gelet op haar verklaring omtrent haar gezondheid en de leeftijd van [medeverdachte 1] . Bij gebrek aan andersluidende bevindingen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wist dat de drugs in de slaapkamer van [medeverdachte 1] lagen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
In de woonkamer zijn op verschillende plekken (vermoedelijk) drugs aangetroffen. Er lag een gevulde sok op de bank met daarin gripzakjes en verschillende substanties. Ook lag op het tafeltje rechts naast het tv-meubel een brok wit poeder. In een kastje lag een weegschaaltje met poederresten. Een deel van de gevonden middelen is getest en blijkt een hoeveelheid van 10,2 gram cocaïne te zijn. Verdachte heeft verklaard dat zij de drugs niet heeft gezien. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, omdat de drugs op verschillende plekken in de woonkamer lagen en de brok poeder op het tafeltje naast het tv-meubel direct in het zicht lag.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de drugs die aangetroffen zijn in de woonkamer van de woning van verdachte, zijnde 10,2 gram cocaïne. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor zover de beschuldiging ziet op het aanwezig hebben van MDMA en 3-MMC.
De rechtbank acht het medeplegen bewezen, nu de rechtbank tot het oordeel komt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die samen met verdachte in de woning verbleven, ook wetenschap van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht over de drugs in de woonkamer hebben gehad en deze daarmee aanwezig hebben gehad. Dit oordeel volgt uit de vonnissen tegen de medeverdachten.
Ten aanzien van feit 3 – vrijspraak witwassen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en spreekt haar daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gelet op de drugs, vuurwapens en bankbiljetten die in de woning zijn aangetroffen, was zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen. Vervolgens heeft verdachte een verklaring gegeven over de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft verklaard dat het om spaargeld van haar en van [medeverdachte 2] gaat. Het Openbaar Ministerie heeft daarna onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte en daaruit blijkt dat zij het geldbedrag heeft verantwoord. Gelet hierop zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk gewonden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.