ECLI:NL:RBAMS:2024:7640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
13/274835-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben wapens en munitie; Medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne; Vrijspraak witwassen

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en munitie, het aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste en derde beschuldiging, maar heeft haar schuldig bevonden aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 10,2 gram cocaïne. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van een scooter, die op naam stond van de stiefzoon van de verdachte, waarbij verschillende verdovende middelen en wapens werden aangetroffen. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte werden ook aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en een geladen revolver gevonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de wapens en de munitie, en sprak haar daarom vrij van die beschuldigingen. Wat betreft de drugs, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in haar woning, en legde een taakstraf op van veertig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheidssituatie, en de beperkte rol die zij had in de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/274835-24
Datum uitspraak: 3 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 19 november 2024. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummers 13/282093-24 en 13/175203-23 (tul)) en [medeverdachte 2] (parketnummer 13/274974-24). De medeverdachten worden hierna ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] genoemd.

2.Inleiding

Op 26 augustus 2024 doorzoeken verbalisanten een scooter naar aanleiding van een melding dat hier vermoedelijk verdovende middelen in zitten. De scooter staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] (de stiefzoon van verdachte). In de scooter treffen verbalisanten tientallen gripzakjes met pillen, kristallen en wit poeder, een weegschaal en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan. Gezien deze bevindingen, besluiten de verbalisanten om de woning aan [adres 2] , waar [medeverdachte 1] staat ingeschreven, te doorzoeken.
In de woning zijn tijdens de doorzoeking aanwezig verdachte en [medeverdachte 2] (de vader van [medeverdachte 1] ). Verdachte is de huurster van de woning en woont samen met [medeverdachte 1] in de woning. [medeverdachte 2] staat ingeschreven op een ander adres, maar verblijft regelmatig in de woning van verdachte.
In de slaapkamer van verdachte wordt onder haar bed een schoenendoos gevonden met daarin 3,97 gram cocaïne en 97 gram MDMA. In de slaapkamer van [medeverdachte 1] vinden verbalisanten onder andere een gaspistool met munitie en 25,67 gram cocaïne. In de woonkamer ligt op verschillende plekken in totaal 10,2 gram cocaïne en onder het zitkussen van de bank ligt een geladen revolver met munitie. Daarnaast vinden de verbalisanten verspreid over de woning contante geldbedragen, waardoor zij het vermoeden krijgen dat er sprake is van witwassen.
De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verdachte de wapens, de munitie en de verdovende middelen, al dan niet samen met een ander, aanwezig heeft gehad en of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het geld dat is aangetroffen in de woning.

3.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich op 26 augustus 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: medeplegen van het voorhanden hebben van een gaspistool en een revolver (categorie III) en munitie van categorie III;
feit 2: medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA (XTC) en/of
3-MMC;
feit 3: medeplegen van het witwassen van € 6.558,45 en/of € 2.228,35.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van wapens en munitie
Verdachte heeft verklaard dat zij geen weet heeft gehad van beide wapens en er zijn geen DNA-sporen van verdachte aangetroffen op de wapens. Gezien de gezondheidssituatie van verdachte is zij aan huis gekluisterd en ligt zij veel in bed. Omdat de bewustheid van de aanwezigheid van de wapens niet uit het dossier blijkt, moet verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van drugs
Een groot deel van de drugs zijn aangetroffen in de kamer van [medeverdachte 1] , waar verdachte niet komt. Het is niet zichtbaar dat er drugs zat in de schoenendoos die onder het bed in de kamer van verdachte is aangetroffen. De drugs die in de woonkamer zijn gevonden liggen ook niet direct in het zicht. Gelet op de hiervoor omschreven gezondheidssituatie meent de officier van justitie dat verdachte misschien wel een vermoeden had van wat er in huis gebeurde, maar dat zij wellicht de andere kant op heeft gekeken. Juridisch gezien kan worden getwijfeld of verdachte heeft geweten van de drugs in haar woning en of zij hierover heeft kunnen beschikken, waardoor verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het witwassen
Er is zonder meer sprake van een witwasvermoeden, nu in de woning op verschillende plekken wapens, drugs en geldbedragen zijn aangetroffen. Verdachte heeft vervolgens een verklaring over de herkomst van de geldbedragen gegeven die voldoende aannemelijk is. Verdachte moet van feit 3 worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van wapens en munitie
In het dossier is geen bewijs dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en de munitie in de woning, zodat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van drugs
Er is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de wetenschap van de aangetroffen drugs in de woning van verdachte niet kan worden vastgesteld. Verdachte is ernstig ziek en de drugs lagen verborgen in de woning. De woning werd ook door anderen gebruikt. [medeverdachte 1] heeft een bekennende verklaring afgelegd en er zijn ontlastende verklaringen van de dochter van verdachte, van [medeverdachte 2] en van verdachte zelf. Ook heeft een sporenonderzoek geen bewijs tegen verdachte opgeleverd. Dit alles maakt dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het witwassen
Verdachte heeft een concrete, geloofwaardige en verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van het geld, zodat zij van feit 3 moet worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 – vrijspraak voorhanden hebben wapens en munitie
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsvrouw eens dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en spreekt haar daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet in de slaapkamer van [medeverdachte 1] komt en dat zij niet wist dat daar een vuurwapen lag. Het vuurwapen dat onder het zitkussen van de bank in de woonkamer lag, heeft zij niet gezien. Daarnaast ligt verdachte vanwege haar lichamelijke klachten veel in bed en maakt zij haar woning niet zelf schoon.
De rechtbank is op grond hiervan en het feit dat er geen DNA-sporen van verdachte op de wapens zijn aangetroffen, van oordeel dat er met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de wapens in de woning. Daarom is niet bewezen dat verdachte de wapens en munitie in die wapens, zoals dat is ten laste gelegd, voorhanden heeft gehad, zodat zij van feit 1 zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 – bewezenverklaring aanwezig hebben drugs
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het aanwezig hebben van 10,2 gram cocaïne en overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ in de zin van artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel moet verdachte feitelijke macht over de drugs kunnen uitoefenen, in de zin dat zij daarover kan beschikken. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
In de slaapkamer van verdachte is onder het bed een schoenendoos met drugs gevonden. De enkele omstandigheid dat de schoenendoos in de slaapkamer van verdachte lag, brengt niet met zich mee dat verdachte wist dat daarin drugs zaten. De schoenendoos was gesloten en lag verstopt onder het bed. Deze lag dus niet direct in het zicht. De rechtbank kan daardoor niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte wetenschap had van de drugs in de aangetroffen schoenendoos in haar slaapkamer en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet in de slaapkamer van [medeverdachte 1] komt. De rechtbank vindt deze verklaring aannemelijk, mede gelet op haar verklaring omtrent haar gezondheid en de leeftijd van [medeverdachte 1] . Bij gebrek aan andersluidende bevindingen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wist dat de drugs in de slaapkamer van [medeverdachte 1] lagen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
In de woonkamer zijn op verschillende plekken (vermoedelijk) drugs aangetroffen. Er lag een gevulde sok op de bank met daarin gripzakjes en verschillende substanties. Ook lag op het tafeltje rechts naast het tv-meubel een brok wit poeder. In een kastje lag een weegschaaltje met poederresten. Een deel van de gevonden middelen is getest en blijkt een hoeveelheid van 10,2 gram cocaïne te zijn. Verdachte heeft verklaard dat zij de drugs niet heeft gezien. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, omdat de drugs op verschillende plekken in de woonkamer lagen en de brok poeder op het tafeltje naast het tv-meubel direct in het zicht lag.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de drugs die aangetroffen zijn in de woonkamer van de woning van verdachte, zijnde 10,2 gram cocaïne. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor zover de beschuldiging ziet op het aanwezig hebben van MDMA en 3-MMC.
De rechtbank acht het medeplegen bewezen, nu de rechtbank tot het oordeel komt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die samen met verdachte in de woning verbleven, ook wetenschap van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht over de drugs in de woonkamer hebben gehad en deze daarmee aanwezig hebben gehad. Dit oordeel volgt uit de vonnissen tegen de medeverdachten.
Ten aanzien van feit 3 – vrijspraak witwassen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en spreekt haar daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Gelet op de drugs, vuurwapens en bankbiljetten die in de woning zijn aangetroffen, was zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen. Vervolgens heeft verdachte een verklaring gegeven over de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft verklaard dat het om spaargeld van haar en van [medeverdachte 2] gaat. Het Openbaar Ministerie heeft daarna onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte en daaruit blijkt dat zij het geldbedrag heeft verantwoord. Gelet hierop zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk gewonden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 2
op 26 augustus 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen straf gevorderd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals op de zitting naar voren zijn gekomen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van harddrugs in haar woning. Door het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid drugs heeft verdachte bijgedragen aan het in standhouden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke drugs en de bijbehorende handel daarin, die vaak gepaard gaat met andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 augustus 2024 en heeft gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 augustus 2024 van GGZ Reclassering Inforsa. Hieruit blijkt – kort gezegd – dat verdachte wegens haar gezondheidssituatie niet meer werkt en dat zij veel thuis is.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Voor het bewezenverklaarde zou in beginsel passend zijn een taakstraf voor de duur van tachtig uren.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de gezondheidssituatie van verdachte meegewogen. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de beperkte rol die verdachte had. De rechtbank gaat uit van de situatie dat verdachte wist en heeft geduld dat de drugs in de woonkamer lagen, maar dat zij de drugs niet in de woning heeft geplaatst. De rechtbank zal een deel van de taakstraf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van veertig uren met aftrek van voorarrest, waarvan twintig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in
bijlage IIIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De geldbedragen moeten worden teruggegeven aan verdachte, nu niet is gebleken dat deze zijn gerelateerd aan het bewezenverklaarde feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 Wetboek van Strafrecht,
2, 10 Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feiten 1 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 (veertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
20 (twintig) uren, van deze taakstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 175 EUR; IBGN 26-08-2024 (Omschrijving: PL1300-2024202431-6545609);
  • 394,9 EUR; IBGN 26-08-2024 (Omschrijving: PL1300-2024202431-6545628);
  • 1550 EUR; IBGN 26-08-2024 (Omschrijving: PL1300-2024202431-6545629);
  • 283,45 EUR; IBGN 26-08-2024 (Omschrijving: PL1300-2024202431-6545623);
  • 400 EUR; IBGN 26-08-2024 (Omschrijving: PL1300-2024202431-6545604).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. M.C.H. Broesterhuizen en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2024.
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]