ECLI:NL:RBAMS:2024:7633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
13/283803-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door middel van orale penetratie met steunbewijs uit getuigenverklaringen en chatgesprekken

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting door middel van orale penetratie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit, dat plaatsvond op 21 april 2022 in Amsterdam. De aangeefster verklaarde dat zij met haar nichtje de hond aan het uitlaten was toen zij in contact kwam met de verdachte, die haar vroeg om seksuele handelingen te verrichten. Ondanks haar herhaalde weigeringen, dwong de verdachte haar om zijn geslachtsdeel in haar mond te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat er voldoende steunbewijs aanwezig was in de vorm van getuigenverklaringen en chatgesprekken tussen de verdachte en de aangeefster. De rechtbank vond de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig, aangezien deze pas ter terechtzitting werden gepresenteerd en niet overeenkwamen met eerdere verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan seksueel binnendringen met geweld, en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 3.500,-- aan immateriële schadevergoeding aan de aangeefster, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/283803-23
Datum uitspraak: 5 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C.R. Gijsen, waarnemend voor mr. J.M. Keizer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat de advocaat van de benadeelde partij [aangeefster] , mr. B. van Straaten, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd de verkrachting van [aangeefster] , op 21 april 2022 in Amsterdam, door zijn penis in haar mond te duwen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
De verklaringen van aangeefster
Op 21 april 2022 omstreeks 21:50 uur kregen verbalisanten opdracht te gaan naar het [straatnaam] in Amsterdam, waar een vrouw aangerand zou zijn. Ter plaatse troffen zij [aangeefster] (hierna: aangeefster). Zij verklaarde dat zij met haar nichtje de hond aan het uitlaten was. Haar nichtje was al naar binnen toen ze in gesprek raakte met verdachte. Hij vroeg haar of zij hem wilde pijpen. Zij wilde dat niet. Hij haalde zijn geslachtsdeel uit zijn broek en bleef het verzoek herhalen. Hij pakte haar bij haar nek vast en stopte zijn geslachtsdeel tegen haar gezicht. Zij herhaalde dat zij het niet wilde en toen zei hij: “Laat me je dan neuken”. Zijn geslachtsdeel kwam in haar mond en toen heeft zij erop gebeten. Hij liep toen weg. [1]
Later die avond heeft een zogenaamd informatief gesprek zeden plaatsgevonden. Bij deze gelegenheid verklaarde aangeefster met haar vriendin [vriendin van aangeefster] (hierna: [vriendin van aangeefster] ) de hond te hebben uitgelaten. Zij kreeg via Snapchat contact met een jongen die zij al vanaf 2018 kent. Toen [vriendin van aangeefster] de hond weg ging brengen, kwam zij de jongen tegen en zijn ze op een bankje gaan zitten. Hij rookte een joint waarvan zij een trekje nam. Hij vroeg of zij op hem wilde gaan zitten, hetgeen zij niet wilde. Daarna vroeg hij of zij hem ‘hoofd wilde geven’
(de rechtbank begrijpt: pijpen). Ook dit wilde zij niet. Hij pakte toen haar hoofd vast en trok haar naar zich toe. Zij zei weer
“nee”. Hij werd toen boos en geïrriteerd. Hij ging voor haar zitten met zijn benen wijd en pakte haar nek vast. Hij trok aan haar hoofd en duwde die een paar keer tegen zijn kruis aan. Toen haalde hij met zijn ene hand zijn geslachtsdeel uit zijn broek en hield haar hoofd vast met zijn andere hand. Zij zei tegen hem
“niet doen!”.Hij duwde heel hard tegen haar hoofd en zijn geslachtsdeel ging diep in haar keel. Zij heeft zelf haar mond open gedaan. Zij dacht dat hij wel zou stoppen. Hij zei
“laat me je gewoon neuken!”Zij beet toen op zijn geslachtsdeel. Hij zei dat zij echt
“kanker-Spangs”(betekenis: raar) was en hij duwde haar weg. Hij liep toen weg. [2]
Op 23 mei 2022 heeft aangeefster aangifte gedaan. Bij deze gelegenheid verklaarde zij, dat zij met de jongen had afgesproken. Dat was om te roken, niet om iets anders te doen. Zij vertelde haar moeder dat zij de hond ging uitlaten met een vriendin en ontmoette toen verdachte. Ze gingen roken, maar zij inhaleerde niet omdat zij niet stoned wilde worden. Hij legde zijn hand op haar been. Zij duwde die weg. Hij zei dat zij hem echt geil maakte. Zij zei dat hij haar niet aan moest raken. Hij vroeg of zij niet op hem wilde gaan zitten en of zij hem geen hoofd wilde geven. Zij zei dat ze dat niet wilde, maar hij zei dat ze het wel wilde. Zij herhaalde dat ze niet wilde. Hij zei dat hij wel echt hoofd wilde, trok aan haar hoofd en drukte deze tegen hem aan. Zij trok haar hoofd weg en probeerde rechtop te zitten. Hij ging staan en zei
: “Geef me hoofd”.Dat weigerde ze en toen zei hij:
“Laat me je dan neuken.”Ook dit weigerde ze. Hij trok toen weer aan haar hoofd en haalde zijn geslachtsdeel tevoorschijn. Zij deed haar mond open, want ze wilde hem bijten. Hij trok echter aan haar hoofd waardoor zijn geslachtsdeel diep in haar keel kwam. Zij hoestte zijn geslachtsdeel uit. Hij deed het nog een keer en toen beet ze op zijn piemel, waarna hij wegliep. [3]
4.2
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft op 7 augustus 2023 tegenover de politie ontkend dat tussen hem en het slachtoffer iets seksueels gebeurd is. Hij heeft verklaard dat hij dacht te weten om wie het ging, maar zij hebben slechts samen geblowd. De aan hem getoonde chatgesprekken herkende hij niet en hij verklaarde dat hij niet degene was die de gesprekken had gevoerd met aangeefster. [4]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij samen op een bankje zaten en hij een joint ging draaien. Plotseling gaf zij hem een
blow job. Hij heeft toen een hand achter op haar hoofd gelegd. Dit viel verkeerd. Zij schrok en werd boos. Verdachte heeft toen gevraagd of zij wilde doorgaan met pijpen, maar dat wilde zij niet. Hij heeft dat gerespecteerd en is weggelopen. Verdachte heeft voorts erkend dat hij de zich in het dossier bevindende chatgesprekken van 21 en 22 april 2022 heeft gevoerd. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat zijn eerdere ontkenning van het pijpen en het gevoerde chatgesprek te wijten was aan stress tijdens het politieverhoor, omdat hij dat als zeer beladen heeft ervaren. [5]
4.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe gerefereerd aan de verklaringen van aangeefster, haar moeder en vriendin [vriendin van aangeefster] . Beide getuigen verklaarden dat aangeefster overstuur was en [vriendin van aangeefster] vertelde dat ze moest kokhalzen. Tot slot heeft de officier van justitie nog gewezen op de inhoud van de chatgesprekken tussen aangeefster en verdachte. Zij acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet geloofwaardig omdat hij daar toen pas voor het eerst mee kwam en deze verklaring lijkt afgestemd op de inhoud van het dossier.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Het dossier bevat geen onomstotelijk bewijs. De inhoud van het dossier past bovendien beter bij het door verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin de voor een veroordeling vereiste dwang niet tot uiting komt. Naast de verklaringen van aangeefster zitten er getuigenverklaringen in het dossier die allen
de audituzijn en daarom de aangifte niet ondersteunen. De chatberichten acht de raadsman eveneens niet bruikbaar voor het bewijs omdat de inhoud ervan zowel belastend als ontlastend valt te interpreteren. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van aangeefster op belangrijke punten uiteen lopen. Aangeefster was daarbij ook niet eerlijk naar haar omgeving over de afspraak met verdachte. Over de wijze van ontmoeten heeft aangeefster verschillend verklaard. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van aangeefster vanwege de inconsistenties niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
4.5.1
Inleidende opmerkingen ten aanzien van het bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is in deze zaak ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het steunbewijs geen betrekking hoeft te hebben op de ten laste gelegde gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een aangeefster kort na het feit.
Ook andere waarnemingen van getuigen die weliswaar niet de verweten seksuele handelingen bevestigen, maar wel binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn, kunnen een rol van betekenis spelen en als steunbewijs dienen. In dit kader mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de voornoemde verklaring (aangifte) en het overige bewijsmateriaal.
4.5.2
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster, die eerder in dit vonnis uiteengezet zijn, gedetailleerd en consistent. In die verklaringen zitten weliswaar verschillen over de aanloop naar de ontmoeting, maar die laten zich verklaren door het feit dat aangeefster niet wilde dat haar moeder wist van de afspraak om met verdachte te gaan blowen. Dit betreft bovendien geen voor de bewezenverklaring essentieel onderdeel van haar verklaring. Over de feitelijkheden tijdens de ontmoeting met verdachte (de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden) verklaart aangeefster echter in de kern consistent. De rechtbank vindt de verklaring van aangeefster gedetailleerd, specifiek en authentiek. Al met al acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Verdachte daarentegen komt pas ter terechtzitting met een alternatief scenario, een verklaring die haaks staat op de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd. Indien de eerder afgelegde onjuiste verklaring inderdaad te wijten zou zijn aan de door hem geschetste stress tijdens dat verhoor, dan had het in de rede gelegen dat hij op een later tijdstip contact met de politie had opgenomen ten behoeve van een nieuwe verklaring. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zijn verklaring ter terechtzitting heeft afgestemd op de inhoud van het dossier. De rechtbank vindt het door verdachte geschetste alternatief scenario niet aannemelijk.
4.5.3
Steunbewijs
De rechtbank neemt de verklaring van de aangeefster, waaruit volgt dat verdachte haar heeft gedwongen hem te pijpen, als uitgangspunt. Haar verklaring vindt steun in getuigenverklaringen, waaronder die van de vriendin van aangeefster, [vriendin van aangeefster] . Anders dan de raadsman heeft betoogd, is hier geen sprake van een
de audituverklaring, maar een waarneming van de emotionele toestand van aangeefster vlak na het voorval.
[vriendin van aangeefster] is weliswaar geen getuige geweest van het pijpen, maar heeft vlak na het voorval emoties bij aangeefster waargenomen. Ze heeft daarover verklaard dat aangeefster heel erg huilde en overstuur was, en dat zij moest kokhalzen. [6] De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke emotionele toestand goed past bij wat aangeefster heeft verklaard.
De verklaring van aangeefster vindt ook steun in zich in het dossier bevindende chatgesprekken van 21 en 22 april 2022. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard die gesprekken te hebben gevoerd. De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende chats:
(…)
Aangeefster (A):
je hebt niks geforceerd?
Verdachte (V):
ja dat wel maar je deed zelf toch ook mee.
(…)
A:
ik wou niet en dat heb ik je gezegd je zegt zelf met je ging forceren toch.
V: ja maar niet zo erg dat k je heb getrokken ofso. Ik moet sws als jongen de eerste move maken.
A: eerste move is niet dat je me hoofd tegen je Dick duwt
(…)
A: je hebt me hoofd hele tijd getrokken. [7]
Uit het bovenstaande volgt dat verdachte erkent dat hij -in tegenstelling tot zijn verklaring ter zitting- degene is geweest die is begonnen met de handelingen. Daarnaast erkent verdachte in het gesprek dat er sprake is geweest van (enige mate van) forceren en dat aangeefster toen al kenbaar had gemaakt dat zij dit niet wilde.
4.5.5
Conclusie
Uit de betrouwbare verklaringen van aangeefster, die ondersteund worden door de waarneming van [vriendin van aangeefster] en de gevoerde chatgesprekken de dag na het incident met verdachte, volgt dat verdachte het hoofd van aangeefster heeft vastgepakt, richting zijn kruis heeft getrokken en vervolgens zijn penis in de mond van aangeefster heeft geduwd. Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan seksueel binnendringen met geweld. De rechtbank acht om die reden de verkrachting bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat:
verdachte op 21 april 2022 te Amsterdam door geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft hij, verdachte
die [aangeefster] naar zich toegetrokken en daarbij gezegd: “Wil je me geen hoofd geven?” en “Je wil het wel, kom op!” en “Maar ik wil wel echt hoofd” en
aan het hoofd van die [aangeefster] getrokken en het hoofd van die [aangeefster] tegen zich en zijn penis aangeduwd en
het hoofd van die [aangeefster] vastgepakt en is gaan staan en daarbij gezegd: “Geef me hoofd” en
zijn penis uit zijn broek gehaald en
aan het hoofd van die [aangeefster] getrokken waardoor de penis van verdachte diep in de keel van die [aangeefster] terecht kwam en
zijn penis in de keel van die [aangeefster] geduwd.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Zij heeft in haar strafeis meegewogen dat het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde minderjarig was en dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Anderzijds heeft zij de leeftijd van verdachte meegewogen, alsmede zijn beperkte strafblad.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich niet over de strafmaat uitgelaten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer, op ingrijpende wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als deze daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. In deze zaak blijkt dit temeer uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Hierin valt te lezen dat het feit een langdurig en grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Gedurende een periode van ongeveer vier maanden heeft haar moeder haar met de auto van en naar haar stage moeten brengen omdat zij niet meer alleen over straat durfde. Het slachtoffer had last van angstklachten en paniekaanvallen, waarvoor zij is behandeld door een psycholoog. Verdachte heeft door zijn handelen de gevolgen voor het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoeftes. Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft willen geven, maar de schuld van het incident bij het slachtoffer heeft gelegd. Deze proceshouding rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 10 oktober 2024 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke delicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 28 juni 2024.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer beperkt was, namelijk minder dan twee jaren. De jeugdige leeftijd van verdachte weegt de rechtbank vervolgens mee.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het tijdsverloop. De onzekerheid over de strafzaak weegt voor een jonge verdachte zwaar, evenals het feit dat hij door de aantekening op het strafblad een label voor het leven krijgt.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte een stabiel leven heeft. Hij woont bij zijn moeder, heeft werk en doet vrijwilligerswerk. Door een gevangenisstraf zal dit alles worden onderbroken.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor wat er is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden vindt de rechtbank de strafeis te hoog en zal zij deze matigen, en een groot deel voorwaardelijk opleggen. Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 3.500,-- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering in zijn geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich niet over de vordering uitgelaten.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b(oud), 14c, 36f(oud), 63 en 242(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 3.500,-- (drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 april 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 3.500,-- (drieduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 april 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.
[(...)]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022079535-3 van 21 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 2.
2.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met nummer 2022079535-2 van 22 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde bladzijden 3 tot en met 5.
3.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2022079535-5 van 23 mei 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , doorgenummerde bladzijden 24 tot en met 28.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2023178418-4 van 7 augustus 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 4] , doorgenummerde bladzijden 47 tot en met 52.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting op 21 november 2024.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2022079535-7 van 22 juni 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde bladzijden 32 tot en met 33.
7.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022079535 van 19 oktober 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde bladzijden 62 tot en met 73.