In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. Het EAB, dat op 11 april 2024 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1989, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Egyptische en Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij zich beroept op de terugkeergarantie, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW).
Tijdens de zitting op 21 november 2024 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en de garantie is gegeven dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan.
De rechtbank heeft ook overwogen of er weigeringsgronden zijn, zoals vermeld in artikel 13 OLW. De officier van justitie heeft verzocht om af te zien van deze weigeringsgrond, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de argumenten van de officier voldoende zijn om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe, zoals verzocht door het Amtsgericht Osnabrück.