In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] had van [gedaagde] een kamer gehuurd van 10 augustus tot en met 30 november 2023 voor een maandelijkse huurprijs van EUR 1.000,- en had een waarborgsom van EUR 1.500,- betaald. Na afloop van de huurperiode vorderde [eiseres] de terugbetaling van de waarborgsom, terwijl [gedaagde] in reconventie een boete van EUR 3.000,- eiste wegens vermeende overtredingen van de huurovereenkomst, waaronder het ontvangen van gasten en roken in de kamer.
De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd door [eiseres] en dat [gedaagde] de waarborgsom moest terugbetalen, omdat niet was aangetoond dat [eiseres] het gehuurde niet in dezelfde staat had opgeleverd. De kantonrechter verwierp de vordering van [gedaagde] in reconventie, omdat het boetebeding in de huurovereenkomst als oneerlijk werd beschouwd en de overtredingen niet bewezen waren. De kantonrechter veroordeelde [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan [eiseres].
De uitspraak bevat ook een ambtshalve toetsing aan het consumentenrecht, waarbij de kantonrechter concludeerde dat de bepalingen in de huurovereenkomst die de rechten van de consument aanzienlijk verstoren, nietig zijn. Dit betreft met name het verbod op het ontvangen van gasten zonder toestemming van de verhuurder, dat als oneerlijk werd aangemerkt. De kantonrechter heeft de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen en de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.