ECLI:NL:RBAMS:2024:758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
13/160825-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van eigendommen in ouderlijke woning met alcohol- en drugsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een lamp en een trapspijl in de ouderlijke woning. Het feit vond plaats op 30 juni 2023 te Amsterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en de verdediging door de raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte de vernielingen had gepleegd, waarbij hij onder invloed was van alcohol en cocaïne. De verdachte had eerder al een strafblad met veroordelingen voor vergelijkbare delicten, waaronder geweldsdelicten en vernieling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychologische rapportage die wees op een ernstige stoornis in het alcoholgebruik van de verdachte, die samenhing met een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte baat zou hebben bij een intensieve klinische behandeling, vooral gezien zijn eerdere mislukte pogingen tot behandeling. De rechtbank besloot om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een taakstraf van 30 uur, met bijzondere voorwaarden die opname in een zorginstelling en middelencontrole omvatten. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de verdachte en zijn omgeving, en dat de kans op recidive moest worden verminderd. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/160825-23
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat
hij op of omstreeks 30 juni 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een lamp en/of trapspijl, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan moeder [naam moeder] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
3.2.
Verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 30 juni 2023 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een lamp en trapspijl, die aan zijn moeder [naam moeder] toebehoorden, heeft vernield.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), gelet op de strafeis die zij heeft gedaan in de zaak tegen verdachte met parketnummer 13/173419-23, welke zaak gelijktijdig is behandeld.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een lamp en een trapspijl in zijn ouderlijk huis. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol en cocaïne. Hij heeft hiermee getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag teveel had gedronken en dat hij vermoeid en gespannen was door de discussies die hij had met zijn (ex-)partner. Hij weet niet precies meer wat er is gebeurd en vindt het heel erg dat hij zijn ouders dit heeft aangedaan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vernieling en dat hij meerdere keren is veroordeeld voor geweldsdelicten. In januari 2023 is verdachte nog veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder, waarbij aan hem een ambulante behandeling en een alcohol- en drugsverbod is opgelegd. Dit alles heeft hem er niet van weerhouden om weer alcohol te gaan drinken en een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft gekeken naar de psychologische Pro Justitia Rapportage van 18 oktober 2023. De psycholoog heeft beschreven dat er sprake is van een ernstige stoornis in het alcoholgebruik en cannabisgebruik. Het alcoholgebruik is verweven met de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. Verdachte kan door de ontremmende werking van alcohol (en mogelijk andere middelen) overspoeld worden door zijn emoties. Op die momenten schiet zijn impulscontrole tekort, waardoor hij agressief kan worden en delictgedrag kan laten zien. Volgens de psycholoog zou verdachte baat hebben bij een intensieve, klinische, behandeling die zich richt op het verkrijgen van meer probleeminzicht en controle wat betreft zijn alcohol- en cannabisverslaving. Verdachte is in het verleden al meerdere trajecten gestart, maar haakt door de ernst van zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek weer af als de crisis voorbij is. Verdachte ziet dan niet meer de noodzaak in van behandeling en overschat zijn eigen kunnen om de ingeslagen weg zelfstandig voort te kunnen zetten.
Ook de reclassering heeft in het rapport van 5 januari 2024 beschreven dat een intensieve behandeling noodzakelijk is om het risico op recidive terug te kunnen dringen. Een eerder opgelegde behandeling is niet van de grond gekomen omdat verdachte ofwel niet kwam opdagen, ofwel onder invloed van alcohol was waardoor de behandeling geen doorgang kon hebben, ofwel was aangehouden en in detentie zat. Verdachte wil niet meewerken aan een klinische behandeling, maar lijkt zich wel te willen conformeren aan een constructie waarbij voor de laatste keer ambulante behandeling wordt getracht en klinische behandeling als back-up als bijzondere voorwaarde wordt opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank spreekt verdachte vrij bij vonnis van gelijke datum in de zaak met parketnummer 13/173419-23 en daarom kijkt zij bij de beslissing anders tegen onderhavige zaak aan dan de officier van justitie.
Duidelijk is dat het overmatig alcoholgebruik van verdachte een risicofactor is voor delictgedrag en dat het noodzakelijk is dat dit wordt aangepakt. Zoals hiervoor al benoemd, is verdachte in het kader van een eerdere veroordeling al verplicht om mee te werken aan een ambulante behandeling en heeft hij een alcohol- en drugsverbod opgelegd gekregen. Hoewel verdachte zich eerder niet aan deze voorwaarden heeft gehouden, heeft hij ter zitting aangegeven dat nu wel te willen en kunnen doen, omdat hij een half jaar abstinent van alcohol is geweest in detentie. Echter, volgens de psycholoog is het te verwachten dat verdachte de noodzaak tot behandeling op korte termijn niet meer inziet. Daarom vindt de rechtbank het, nu verdachte zelf en zijn omgeving daarmee geholpen zullen zijn, van belang om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen waarmee het mogelijk wordt om zijn middelengebruik te controleren en om hem langdurig klinisch op te laten nemen als de ambulante behandeling weer niet van de grond komt. De rechtbank zal daarom, naast de reeds geldende bijzondere voorwaarden, bijzondere voorwaarden opleggen om de kans op een succesvolle behandeling voor verdachte en zijn omgeving te vergroten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) week.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarde voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Opname in een zorginstelling
Indien ambulante behandeling ontoereikend blijkt, laat de veroordeelde zich, indien de reclassering dat nodig acht en na goedkeuring door de rechter, opnemen in een verslavingskliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Een en ander wanneer ambulante behandeling ontoereikend blijkt. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf van 30 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D. Bode en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2024.