ECLI:NL:RBAMS:2024:7539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/13/759152 FT RK 24.1022 en 759854 FT RK 24.1077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de WHOA-procedure voor een buitenlandse rechtspersoon

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak van een buitenlandse rechtspersoon, hierna aangeduid als [rechtspersoon 2], die verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De rechtbank heeft de afkoelingsperiode met twee maanden verlengd, ingaande op 30 november 2024. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 31 juli 2024, waarin een afkoelingsperiode van vier maanden was gelast. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was gemaakt dat [rechtspersoon 2] belangrijke vooruitgang had geboekt in de totstandkoming van een akkoord, ondanks dat er nog geen definitief WHOA-akkoord was aangeboden.

De rechtbank heeft de argumenten van het investeringsfonds, dat de afkoelingsperiode moest worden opgeheven, verworpen. Het investeringsfonds stelde dat [rechtspersoon 2] niet voldeed aan de vereisten voor een afkoelingsperiode en dat de belangen van de schuldeisers geschaad werden. De rechtbank oordeelde echter dat de afkoelingsperiode noodzakelijk was voor de voortzetting van de onderneming en dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet wezenlijk geschaad werden. De observator, die toezicht houdt op de procedure, heeft bevestigd dat de informatievoorziening vanuit [rechtspersoon 2] naar hem toe adequaat was, maar dat er nog geen betekenisvolle informatievoorziening naar de externe schuldeisers was.

De rechtbank benadrukte het belang van een goede informatievoorziening richting de schuldeisers en dat [rechtspersoon 2] zich diende te houden aan haar verplichtingen jegens de observator. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de afkoelingsperiode afgewezen en de verlenging van de afkoelingsperiode goedgekeurd, met de verwachting dat [rechtspersoon 2] de nodige informatie zal verstrekken aan haar schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
verzoeken opheffing dan wel verlenging afkoelingsperiode
rekestnummers: C/13/759152 FT RK 24.1022 en 759854 FT RK 24.1077
uitspraakdatum: 5 december 2024
beschikking op het ingekomen verzoekschrift met bijlagen, met rekestnummer C/13/759152 FT RK 24.1022, van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[rechtspersoon 1],
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: het investeringsfonds,
advocaten: mrs. L.P. Kortmann, A.J.C.M. Meijs en C.M.A. Knoben,
strekkende tot opheffing van de afgekondigde afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 11 Fw ten aanzien van:
de besloten vennootschap
[rechtspersoon 2] ,
statutair gevestigd te [plaats] ,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
advocaten: mrs. F.J.M. Hengst, R.G.A. Elkerbout-Kok, C.D. Veldman en P. van der Veen,
en op het ingekomen verzoekschrift strekkende tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Fw, met bijlagen en rekestnummer C/13/759854 FT RK 24.1077, van:
de besloten vennootschap
[rechtspersoon 2] ,
statutair gevestigd te [plaats] ,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
hierna te noemen: [rechtspersoon 2] ,
advocaten: mrs. F.J.M. Hengst, R.G.A. Elkerbout-Kok, C.D. Veldman en P. van der Veen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de beschikking van de rechtbank van 31 juli 2024, waarbij een afkoelingsperiode is gelast ten aanzien van [rechtspersoon 2] voor de duur van vier maanden en [observator] als observator (hierna: de observator) is aangesteld;
- het verzoekschrift van het investeringsfonds, met bijlagen, tot opheffing van de afkoelingsperiode, van 1 november 2024;
- de zienswijze van het bestuur van [rechtspersoon 2] , met bijlagen, van 18 november 2024;
- de zienswijze van [rechtspersoon 1] , [bedrijf 1] (hierna: de [groep] ), met bijlagen, van 18 november 2024;
- de zienswijze van [trustee] (hierna: de Trustee), met bijlage, van 18 november 2024;
- de zienswijze tevens houdende verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode, met bijlagen, van [rechtspersoon 2] van 18 november 2024;
- de zienswijze van de observator, met bijlagen, van 19 november 2024;
- de spreekaantekeningen van mr. Meijs zijdens het investeringsfonds;
- de spreekaantekeningen van mrs. F.J.M. Hengst, R.G.A. Elkerbout-Kok, C.D. Veldman en P. van der Veen zijdens [rechtspersoon 2] .
- de spreekaantekeningen van mr. N.B. Pannevis zijdens de [groep] ;
- de spreekaantekeningen van mrs. V.R. Vroom, B. Kemp en A.J. Dunki Jacobs zijdens het bestuur van [rechtspersoon 2] ;
- de spreekaantekeningen van mr. T. Elseman zijdens de Trustee.
1.2.
De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld ter openbare zitting van 21 november 2024. Via een videoverbinding hebben - anders dan louter als toehoorder, zoals de Braziliaanse, Spaanse en Amerikaanse counsel van de [rechtspersoon 2] groep - aan de zitting deelgenomen:
van de zijde van het investeringsfonds en de [groep] :
  • mevrouw [naam 1] ,
  • mrs. L.P. Kortmann, A.J.C.M. Meijs, C.M.A. Knoben, advocaten te Amsterdam, namens het investeringsfonds,
  • mrs. N.B. Pannevis en D.M. van de Loo, namens de [groep] ,
van de zijde van (het bestuur van) [rechtspersoon 2] :
  • [naam 2] ,
  • [naam 3] ,
  • [naam 4] ,
  • [naam 5] ,
  • [naam 6] ,
  • mrs. R.G.A. Elkerbout-Kok, P. van der Veen, F.J.M. Hengst, C.D. Veldman, advocaten te Amsterdam, namens [rechtspersoon 2] ,
  • mrs. B. Kemp en A.J. Dunki Jacobs, advocaten te Amsterdam, namens het bestuur van [rechtspersoon 2] ,
  • [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] , vertegenwoordigers van de [rechtspersoon 3] ,
  • A. Burrough, tolk,
van de zijde van de observator:
  • [observator] , observator,
  • [kantoorgenoot 1] , [kantoorgenoot 2] , en [kantoorgenoot 3] , kantoorgenoten van de observator,
van de zijde van [trustee] :
- mr. T. Elseman, advocaat te Amsterdam,

2.Het verzoek en de zienswijze van het investeringsfonds

2.1.
Het investeringsfonds verzoekt om opheffing van de afkoelingsperiode die van toepassing is op [rechtspersoon 2] en, voor het geval om verlenging wordt verzocht, om de afkoelingsperiode niet te verlengen.
2.2.
Het investeringsfonds voert daartoe – kort zakelijk weergegeven en voorzover van belang – het volgende aan:
i) [rechtspersoon 2] is niet begonnen met de voorbereidingen of onderhandelingen met schuldeisers voor een WHOA-akkoord dat voor homologatie in aanmerking zal komen;
ii) de afkoelingsperiode is niet noodzakelijk om de onderneming van [rechtspersoon 2] voort te zetten;
iii) de belangen van de schuldeisers zijn niet gediend bij de afkoelingsperiode, maar worden momenteel geschaad door de afkoelingsperiode en de handelingen die [rechtspersoon 2] tijdens de afkoelingsperiode verricht ten aanzien van haar actief.
2.3.
Op 16 september 2024 heeft [rechtspersoon 2] besloten – zonder voorafgaand overleg met of informatieverstrekking aan haar schuldeisers en zonder de Braziliaanse rechter te informeren over het lopende WHOA-traject – in Brazilië onderdeel te worden van een geconsolideerde insolventieprocedure (hierna: EJ-Procedure) en in dat kader is een EJ Plan ingediend. Gebleken is dat (de afkoelingsperiode onder) de WHOA-procedure alleen wordt ingezet om de schuldeisers van [rechtspersoon 2] afzijdig te houden van het debat over de herstructurering van de Groep dat in Brazilië plaatsvindt. Tegelijkertijd weigert [rechtspersoon 2] iedere vorm van informatieverstrekking aan haar schuldeisers en meent zij dat het informeren van de observator voldoende is. Het investeringsfonds is van mening dat [rechtspersoon 2] probeert haar schuldeisers hun rechten te ontnemen, althans schade toe te brengen en heeft gelijktijdig met het onderhavige verzoek een verzoekschrift tot faillietverklaring van [rechtspersoon 2] ingediend.
2.4.
[rechtspersoon 2] wil niet tot een homologeerbaar WHOA-akkoord komen. [rechtspersoon 2] heeft verklaard dat zij slechts een financieringsvehikel is en geen onderneming drijft, voor welke situatie een afkoelingsperiode niet is bedoeld. Bovendien probeert [rechtspersoon 2] het Nederlandse recht te omzeilen door in de diverse internationale gerechtelijke procedures tegenstrijdige verklaringen af te leggen over haar centrum van de voornaamste belangen. Doordat [rechtspersoon 2] heeft ingestemd met deelname aan de geconsolideerde Braziliaanse procedure kan zij haar verplichtingen onder de WHOA niet nakomen. Op 11 oktober 2024 heeft [rechtspersoon 2] een memorandum verstrekt met daarin een voorlopig overzicht van de voorwaarden van een toekomstig WHOA-akkoord, echter dit bevat geen enkele financiële details en de informatie die wel wordt verstrekt maakt duidelijk dat de (beoogde) inhoud ervan geen WHOA-akkoord is dat door de rechtbank zou kunnen worden gehomologeerd.
2.5.
[rechtspersoon 2] heeft aangegeven dat zij geheel afhankelijk is van het welslagen van een koopovereenkomst met [bedrijf 2] op groepsniveau, maar heeft dit op geen enkele manier aan haar schuldeisers inzichtelijk gemaakt. [rechtspersoon 2] stelt wel dat een WHOA-akkoord een voorwaarde zou zijn voor [bedrijf 2] om de transactie te doen plaatsvinden. Bewijs daarvan wordt niet geleverd. [rechtspersoon 2] gebruikt de afkoelingsperiode alleen maar om haar schuldeisers weg te houden van de onderhandelingstafel. Onder deze omstandigheden is [rechtspersoon 2] niet in staat om tijdig een WHOA-akkoord tot stand te brengen en wordt niet langer voldaan aan de criteria van artikel 376 lid 1 Fw.

3.Het verzoek en de zienswijze van [rechtspersoon 2]

3.1.
heeft verzocht de afkoelingsperiode te verlengen met vier maanden, tot 31 maart 2025. Zij heeft haar standpunten ter zitting nader toegelicht. Deze komen – samengevat en voor zover relevant – op het volgende neer.
3.2.
[rechtspersoon 2] bevindt zich – als onderdeel van de [rechtspersoon 3] – in een complexe financiële herstructurering waarin zij op meerdere (internationale) borden tegelijk schaakt om een maximale opbrengst voor haar schuldeisers te realiseren.
3.3.
Sinds de beschikking van 31 juli 2024 waarin de rechtbank een afkoelingsperiode heeft afgekondigd, hebben [rechtspersoon 2] en de [rechtspersoon 3] belangrijke vooruitgang geboekt. Het best mogelijke resultaat voor de Groep en haar schuldeisers kan worden behaald door verkoop van de Groep aan [bedrijf 2] , als onderdeel van het Braziliaanse herstructureringsproces. Inmiddels zijn de voorwaarden van de verkoop van de Groep aan [bedrijf 2] uitonderhandeld en is sprake van een zo goed als finale
share purchase agreement(hierna: SPA) tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] . Voorts heeft de Groep een op de verkoop gebaseerd herstructureringsakkoord voorbereid in de EJ-Procedure, dat kort na ondertekening van de SPA zal worden ingediend voor homologatie binnen de Braziliaanse procedure. Vervolgens kan [rechtspersoon 2] een parallel akkoord aanbieden in de onderhavige WHOA-procedure. Dit betekent dat ook (vooruitgang ten aanzien van) een akkoord onder de WHOA wordt gerealiseerd. Het WHOA-akkoord is immers een weerspiegeling van EJ plan. Het is in het belang van [rechtspersoon 2] en dat van haar gezamenlijke schuldeisers, dat de tijdslijnen van de onderhavige WHOA-procedure zoveel mogelijk aansluiten bij het proces in Brazilië en de andere relevante jurisdicties. [rechtspersoon 2] genereert als financieringsvehikel zelf geen inkomsten. Het belangrijkste actief van [rechtspersoon 2] is een vordering met een nominale waarde van circa USD 1,2 miljard op haar groepsmaatschappij [groepsmaatschappij] , waarop zij geen noemenswaardige uitkering kan verwachten in een liquidatiescenario. [rechtspersoon 2] is daarom voor elk akkoord dat zij aan haar schuldeisers kan aanbieden afhankelijk van een oplossing op groepsniveau. [rechtspersoon 2] acht een verlenging van de afkoelingsperiode daarom noodzakelijk en gerechtvaardigd. De doorlopende pogingen van de [groep] , waarvan het investeringsfonds deel uitmaakt, om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen dan waarop zij recht heeft en om het stabiele platform voor de herstructurering aan te tasten, zijn er slechts op gericht de eigen onderhandelingspositie te verbeteren ten koste van de onderneming en de gezamenlijke schuldeisers. Net als het onderhavige opheffingsverzoek en de faillissementsaanvraag, bemoeilijkt en vertraagt dit de verkoop van de Groep aan [bedrijf 2] en het presenteren van een herstructureringsakkoord.
3.4.
Ten aanzien van het opheffingsverzoek stelt [rechtspersoon 2] het navolgende. Het investeringsfonds en de overige leden van de [groep] zijn regelmatig en voldoende door de Groep geïnformeerd over de wereldwijde herstructurering en zijn daarom goed op de hoogte van de door [rechtspersoon 2] en de Groep geboekte vooruitgang. De [rechtspersoon 3] heeft op 16 september 2024 een concept EJ Plan voorgelegd aan haar schuldeisers. De adviseurs van [rechtspersoon 3] en de adviseurs van de [groep] , waarvan het investeringsfonds onderdeel uitmaakt, hebben op regelmatige basis contact om de [groep] inzicht te bieden in de voortgang met betrekking tot de beoogde transactie met [bedrijf 2] en de contouren van het daarop gebaseerde herstructureringsplan. De afkoelingsperiode is bovendien noodzakelijk om de door [rechtspersoon 2] gedreven onderneming voort te kunnen zetten. De belangen van de gezamenlijke schuldeisers zijn gediend bij verlenging van de afkoelingsperiode en derden worden daardoor niet wezenlijk in hun belangen geschaad. De Trustee vertegenwoordigt niet alle houders van Notes; zo worden ‘interne’ houders van Notes niet door de Trustee gerepresenteerd. De aanvraag van het faillissement van [rechtspersoon 2] door de [groep] toont reeds aan dat verlenging van de afkoelingsperiode noodzakelijk is om het faillissement van [rechtspersoon 2] danwel andere verhaalsacties te voorkomen. Tevens is er geen reden om aan te nemen, zoals het investeringsfonds stelt, dat het (beoogde) WHOA plan niet voor homologatie in aanmerking zal komen.
3.5.
Op de door [rechtspersoon 2] aangevoerde gronden zal de rechtbank hierna – voor zover van belang – verder ingaan.

4.Zienswijze van het bestuur van [rechtspersoon 2]

4.1.
Het bestuur van [rechtspersoon 2] (hierna: het bestuur) verzoekt de rechtbank het verzoek van het investeringsfonds af te wijzen en het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode toe te wijzen en voert daartoe – samengevat en voor zover van belang – het volgende aan.
4.2
Bestreden wordt dat het bestuur de activa van [rechtspersoon 2] ‘waardeloos zou maken’ door intra-groep vorderingen, waaronder de leningen van [rechtspersoon 2] aan [groepsmaatschappij] , af te schrijven danwel achter te stellen in het voorgenomen EJ akkoord. De leningen van [rechtspersoon 2] aan [groepsmaatschappij] vertegenwoordigen in geval van een liquidatiescenario immers geen waarde. Bovendien worden intra-groep vorderingen naar Spaans recht achtergesteld. [rechtspersoon 2] kan deze vordering bij het uitblijven van een wereldwijde herstructurering evenmin te gelde maken. Het is aan [bedrijf 2] als beoogd koper van de groep om uit te maken op welke wijze intra-groep vorderingen worden behandeld. Met de voorgenomen
going concernverkoop aan [bedrijf 2] blijft de meeste waarde behouden, hetgeen het investeringsfonds miskent.
4.3
Ten onrechte wordt het bestuur van [rechtspersoon 2] verweten dat zij tekort zou schieten in de nakoming van haar informatieverplichting. De Groep deelt vrijwillig en regelmatig gedetailleerde informatie met de adviseurs van de [groep] op grond van zogeheten
non-disclosure agreements(NDAs), die de Nederlandse advocaten van [groep] evenwel om hen moverende redenen niet wensen te tekenen. In dit stadium van de procedure rust op [rechtspersoon 2] geen (wettelijke of andere) informatieplicht. Op grond van artikel 375 lid 1 Fw dient gedetailleerde informatie – aan de hand waarvan belanghebbenden een geïnformeerd oordeel over het akkoord kunnen vormen – gedeeld te worden zodra het akkoord in stemming wordt gebracht. Zodra het WHOA-akkoord in stemming wordt gebracht zal het bestuur de benodigde informatie aan de stemgerechtigden verstrekken. [rechtspersoon 2] is wel verplicht (gevraagd en ongevraagd) alle relevante informatie aan de observator te verstrekken en dit gebeurt ook.

5.Zienswijzen van de [groep] en de Trustee

5.1.
De [groep] steunt de stellingen van het investeringsfonds in het opheffingsverzoek en concludeert eveneens tot opheffing van de afkoelingsperiode, en in ieder geval niet tot verlenging daarvan.
5.2.
Ook de Trustee ondersteunt, naar hij stelt als vertegenwoordiger van houders van alle Notes – met dien verstande dat aan [rechtspersoon 2] gelieerde Notehouders zoals [groepsmaatschappij] daarbij buiten beschouwing zijn gelaten - het opheffingsverzoek van het investeringsfonds. Hij onderschrijft dat [rechtspersoon 2] niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een afkoelingsperiode. De afkoelingsperiode wordt voor een ander doel gebruikt dan om een akkoord tot stand te brengen; is niet noodzakelijk om de onderneming voort te zetten en de schuldeisersbelangen zijn daarmee niet gediend, slechts de belangen van de groep en de aandeelhouders zijn hiermee gediend. De Trustee merkt daarnaast op dat geen enkele houder van de Notes hem heeft bericht het opheffingsverzoek niet te steunen dan wel daartegen te zijn, waaruit redelijkerwijs volgt dat geen enkele houder van de Notes de afkoelingsperiode in zijn belang acht en ondersteunt.

6.Zienswijze van de observator

6.1.
De observator heeft schriftelijk zijn zienswijze uitgebracht en deze ter mondelinge behandeling nader toegelicht. Dit komt – samengevat en voor zover relevant – op het volgende neer.
6.2.
De observator is van mening dat de informatievoorziening vanuit [rechtspersoon 2] richting hem goed is en dat de verhouding met [rechtspersoon 2] constructief is. De observator constateert dat de gesprekken die met de schuldeisers van [rechtspersoon 2] gevoerd worden met name plaatsvinden (tussen adviseurs) op groepsniveau in Brazilië. De observator kan op basis van zijn waarnemingen van en verslagen over de gevoerde gesprekken niet vaststellen of van daadwerkelijke onderhandelingen over het EJ Plan of WHOA-akkoord sprake is of niet. Er is regelmatig contact tussen [rechtspersoon 2] en de [groep] . De vraag of deze contacten een binnen het kader van de WHOA zinvolle of noodzakelijke informatieverschaffing c.q. -uitwisseling inhouden, kan de observator niet beantwoorden. Omdat het op de weg van de schuldenaar zelf ligt om inhoudelijke bezwaren van schuldeisers zo goed mogelijk te adresseren, geeft de observator [rechtspersoon 2] in overweging samen met PwC gesprekken aan te gaan met de adviseurs van de [groep] , om in ieder geval de aanpak ten aanzien van de analyses voor de berekening van de liquidatie- en reorganisatiewaarden te bespreken.
6.3.
De observator kan in de huidige fase niet beoordelen of de [groep] en de Trustee, respectievelijk de Bondhouders, zoals zij stellen, in een faillissement beter af zijn dan in geval van een (WHOA) akkoord, althans dat hun belangen beter behartigd en beschermd worden door een curator. Evenmin kan de observator beoordelen of de verwachte reorganisatiewaarde hoger zal liggen dan de liquidatiewaarde. Onder meer de analyses van PwC zullen hierin het nodige inzicht moeten geven, echter deze zijn nog niet voorhanden.
6.4.
Ten aanzien van de vooruitgang die is geboekt in de totstandkoming van het akkoord, hecht de observator waarde aan het feit dat [rechtspersoon 2] PwC heeft ingeschakeld. Daarbij is de realiteit dat [rechtspersoon 2] voor verdere voorbereidingshandeling voor een groot deel afhankelijk is van de voortgang van de EJ- Procedure.
6.5.
De observator concludeert dat de Trustee en de [groep] serieuze bezwaren hebben ten aanzien van het globale herstructureringsproces van de Groep in zijn algemeenheid. Geconstateerd mag dus worden dat [rechtspersoon 2] er tot op heden niet in is geslaagd een brug te slaan naar haar externe schuldeisers. De Trustee acht het faillissementsverzoek in het belang van alle houders van de 2024 Bonds. De Trustee kan volgens haar eigen stellingen geacht worden op te komen voor de belangen van alle houders van de 2024 Bonds. De [groep] heeft het opheffingsverzoek ingediend. De conclusie dringt zich dan ook op dat het gehele externe passief van [rechtspersoon 2] zich verzet tegen deze WHOA-procedure. Gezien dit laatste ziet de observator weinig beoordelingsruimte om het belang van de gezamenlijke schuldeisers fundamenteel anders te zien. Hierbij acht hij ook relevant dat de intercompany schuldeisers, die deel uitmaken van de gezamenlijke schuldeisers, geen uitdeling uit het akkoord verwachten.
6.6.
De observator kan op basis van de hem ter beschikking gestelde informatie (nog) niet in voldoende mate objectiveren dat het vooruitzicht bestaat dat een geconsolideerd groepsakkoord per definitie de schuldeisers van [rechtspersoon 2] meerwaarde zal verschaffen. Hij sluit niet uit dat als nadere informatie beschikbaar wordt gesteld door [rechtspersoon 2] – zoals de PwC rapportage(s) – er wel een vooruitzicht op meerwaarde te duiden is. Om deze informatie af te wachten is relevant dat de externe schuldeisers daarmee in voldoende mate kunnen instemmen. Dat lijkt nu niet het geval. Het is voor de observator op dit moment niet duidelijk of het [rechtspersoon 2] gaat lukken om tot een homologeerbaar akkoord te komen in de zin van artikel 380 lid 2 Fw en of het verlengingsverzoek voor toewijzing in aanmerking komt.
6.7.
Wanneer het verlengingsverzoek wordt gehonoreerd, dan lijkt het de observator vereist dat de informatievoorziening richting de (externe) schuldeisers verandert en dat er zicht komt op betekenisvolle (bij voorkeur op een voor de observator waarneembare wijze) gesprekken en onderhandelingen over het EJ Plan en het WHOA-akkoord. Gelet op het geconstateerde diepgaand verschil van inzicht, maar ook omwille van de voortgang van de EJ-Procedure en de Chapter 15, ligt een ruime verlenging van de afkoelingsperiode niet voor de hand.
6.8.
De observator merkt tot slot ten aanzien van het faillissementsverzoek op dat ook in geval van een faillissement van [rechtspersoon 2] , al dan niet in combinatie met een faillissementsakkoord, een implementatie van een EJ Plan nog steeds tot de mogelijkheden behoort.

7.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid
7.1.
Nu de rechtbank zich in het kader van deze akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is zij gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van de voorliggende verzoeken. Het investeringsfonds, de [groep] en de Trustee stellen dat [rechtspersoon 2] verwarring zaait door in procedures in het buitenland, met name in de Verenigde Staten van Amerika en Brazilië, tegengestelde standpunten in te nemen over de ‘
centre of main interest’ (COMI) van [rechtspersoon 2] . [rechtspersoon 2] ontkent dit en betwist niet dat haar COMI, gebaseerd op de statutaire zetel en de presumptie van artikel 3 lid 1 IVO, zich in Nederland bevindt en dat deze in de afgelopen drie maanden niet is verplaatst.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om op de eerdere beslissing betreffende haar internationale bevoegdheid in de beschikking van 31 juli 2024 terug te komen, [rechtspersoon 2] heeft ter zitting niets aangedragen op grond waarvan de rechtbank had moeten oordelen dat uitgegaan moet worden van de presumptie dat het centrum van voornaamste belangen van [rechtspersoon 2] ergens anders is dan in Amsterdam. Dit betekent dat de onderhavige WHOA-procedure de hoofdinsolventieprocedure is met betrekking tot [rechtspersoon 2] . Deze hoofdinsolventieprocedure heeft een universele werking en beoogt alle goederen van de schuldenaar te omvatten.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat [rechtspersoon 2] kan worden ontvangen in haar verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode nu het verzoek tot verlenging op 18 november 2024 ter griffie is ingekomen, derhalve tijdig vóór afloop van de eerdere gelaste afkoelingsperiode op 30 november 2024 (artikel 376 lid 5 Fw).
7.3.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw dient de rechtbank nu te beoordelen of [rechtspersoon 2] erin is geslaagd aannemelijk te maken dat zij een belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van het akkoord. De rechtbank moet ook beoordelen of (nog steeds) is voldaan aan de vereisten van 376 lid 4 Fw.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat belangrijke voortgang is geboekt bij de totstandkoming van een akkoord. Weliswaar is strikt genomen geen WHOA-akkoord aangeboden, echter [rechtspersoon 2] heeft als (mede) EJ-verzoeker in Brazilië een (concept) EJ-Plan gepresenteerd. Het is de bedoeling van [rechtspersoon 2] dat het WHOA-akkoord een spiegelakkoord zal zijn van het EJ-Plan. Naar het oordeel van de rechtbank moet artikel 376 lid 1 Fw, zoals ook de observator heeft bepleit, niet zo verstrekkend worden begrepen dat binnen twee maanden al een (nagenoeg volledig) WHOA-akkoord voorhanden zou moeten zijn.
7.5.
Ten aanzien van het vereiste van artikel 376 lid 4 onder a. verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder nummer 5.7. in de beschikking van 31 juli 2024 wat onverminderd van toepassing is.
7.6.
Dat de belangen van de houders van de Notes worden geschaad door de afkoelingsperiode, zoals het investeringsfonds stelt en de [groep] en de Trustee onderschrijven, is op geen enkele manier concreet onderbouwd. Hoewel [rechtspersoon 2] voldoende heeft toegelicht dat voor de schuldeisers (ook die van [rechtspersoon 2] ) vermoedelijk meer waarde kan worden gegenereerd wanneer de beoogde transactie met [bedrijf 2] en het herstructureringsproces - waarvan het WHOA-traject onderdeel uitmaakt – doorgang vinden, heeft het investeringsfonds daartegenover volstaan met de blote stelling dat de houders van Notes beter af zijn in een faillissement van [rechtspersoon 2] dan onder een aan te bieden akkoord. Ook de stelling dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers worden geschaad door de afkoelingsperiode, omdat [rechtspersoon 2] in de EJ-Procedure haar activa prijsgeeft en dat de schuldeisers van [rechtspersoon 2] beter af zouden zijn wanneer een curator op zou komen voor hun belangen, heeft het investeringsfonds niet met concrete argumenten gestaafd. Op dit moment - en zeker zolang de bevindingen van PwC in het kader van de analyse van de gehanteerde liquidatie- en reorganisatiewaarden nog niet voorhanden zijn, ook niet voor de observator - acht de rechtbank de aannames van het investeringsfonds oncontroleerbaar. Dat de schuldeisers van [rechtspersoon 2] in hun belangen worden geschaad wanneer de afkoelingsperiode niet wordt opgeheven maar nog enige tijd voortduurt, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Daarbij wordt ook meegewogen dat het EJ-Plan, naar het zich laat aanzien, op een later moment ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gezamenlijke schuldeisers, op welk moment de leden van de [groep] ook in staat zullen worden gesteld hun stem hieromtrent uit te brengen.
7.7.
Bij het voorgaande acht de rechtbank van groot gewicht dat de observator, die ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers is aangesteld, te kennen heeft gegeven door [rechtspersoon 2] en de Groep voldoende op de hoogte te worden gesteld van de ontwikkelingen rondom de totstandkoming van het WHOA-akkoord. Hij ontvangt minimaal wekelijks updates, heeft inzicht gekregen in de voorgenomen transactie met [bedrijf 2] , een toelichting op de voorgenomen
waterfallvan de transactieopbrengst, wordt meegenomen in de analyses van PwC van de waarderingen en heeft inzage in (proces)stukken van de wereldwijde herstructurering. Ook wordt de observator voldoende geïnformeerd over de gang van zaken in de EJ procedure en de Chapter 15. Mede op basis van de uitlatingen van [rechtspersoon 2] ter zitting, heeft de rechtbank geen aanleiding aan te nemen dat in deze informatiestroom richting de observator verandering komt.
7.8.
Daaraan doet niet af dat van een betekenisvolle informatievoorziening vanuit [rechtspersoon 2] richting de (externe) schuldeisers geen sprake lijkt te zijn (zoals ook de observator niet heeft kunnen vaststellen). Wel is duidelijk geworden dat de [groep] , althans haar adviseurs, betrokken zijn bij het EJ-Plan in Brazilië althans in dat kader toegang hebben tot zekere informatie. Van belang hier is echter dat in de WHOA-regeling door de wetgever het zwaartepunt met betrekking tot de informatieverplichting is gelegd bij het moment van aanbieding van, en stemming over, het akkoord. Dan dient alle informatie beschikbaar te zijn die stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders nodig hebben om zich vóór het plaatsvinden van de stemming een geïnformeerd oordeel te kunnen vormen over het akkoord. De rechtbank acht het desondanks – gelet op de grote (internationale) belangen die hier een rol spelen – in het belang van [rechtspersoon 2] dat een tijdige en zo volledig mogelijke informatievoorziening richting de schuldeisers op gang wordt gebracht en ook in stand wordt gehouden. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank immers dienstig zijn aan een goede onderlinge verstandhouding wat weer in het belang is van een aan te bieden en te homologeren akkoord. [rechtspersoon 2] heeft ter zitting toegezegd bereid te zijn betekenisvolle informatie te verschaffen aan haar schuldeisers. De rechtbank gaat ervan uit dat [rechtspersoon 2] hieraan zal voldoen. Dat de gezamenlijke schuldeisers in deze fase van het proces door de huidige gebrekkige informatievoorziening in hun rechtens te respecteren belangen worden geschaad, kan op grond van het voorgaande echter niet worden aangenomen.
7.9.
[rechtspersoon 2] heeft verzocht om een verlenging van de afkoelingsperiode met een termijn van vier maanden. De rechtbank zal, mede gelet op de ter zitting nader toegelichte status van het in Brazilië reeds gepresenteerde (concept) EJ-Plan waarvan het onderhavige WHOA-akkoord een spiegelakkoord zal zijn, volstaan met een verlenging van de afkoelingsperiode met twee maanden, ingaande op 30 november 2024.
7.10.
Gedurende de verlenging van de afkoelingsperiode zal de observator toezicht blijven houden op de totstandkoming van het akkoord en daarbij oog hebben voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, zoals in de beschikking van 31 juli 2024 eerder werd overwogen. De observator zal de rechtbank moeten informeren, en zo nodig verzoeken om intrekking van zijn aanstelling, op het moment dat hij waarneemt dat de feitelijke grondslagen voor de nu gegeven verlenging van de afkoelingsperiode wijzigen.
7.11.
Hoewel de observator heeft verklaard dat de informatievoorziening vanuit [rechtspersoon 2] richting hem goed is, benadrukt de rechtbank nogmaals het volgende. De observator heeft, gelet op het bepaalde in artikel 380 lid 4 Fw jo. artikel 371 lid 7 en lid 8 Fw, het recht om alle relevante informatie van de schuldenaar te raadplegen en om inlichtingen te verkrijgen van bestuurders en aandeelhouders. Daarmee zal hij zijn toezichthoudende taak vorm moeten geven en, met dat doel, voldoende nauw op de hoogte moeten blijven van de voorbereiding van en onderhandelingen over het akkoord door de schuldenaar.
7.12.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek van het investeringsfonds tot opheffing van de afkoelingsperiode zal worden afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
- verlengt de bij beschikking van 31 juli 2024 afgekondigde afkoelingsperiode met twee maanden, te rekenen vanaf 30 november 2024;
- bepaalt dat [rechtspersoon 2] de observator alle inlichtingen dient te verschaffen als dit van haar wordt verlangd, op de wijze als daarbij door de observator is bepaald, de observator toegang dient te verschaffen tot alle voor de vervulling van zijn taak noodzakelijke plaatsen, en de observator ook voor het overige alle noodzakelijke medewerking dient te geven tot het vervullen van zijn taak;
- bepaalt dat [rechtspersoon 2] de observator eigener beweging dient in te lichten over feiten en omstandigheden waarvan zij weet of behoort te weten dat deze voor de observator voor een juiste vervulling van zijn taak van belang zijn;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- wijst af het verzoek tot opheffing van de afkoelingsperiode.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. K.M. van Hassel, rechters, en in aanwezigheid van F.T.M. Bruning, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024.