ECLI:NL:RBAMS:2024:7537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/13/756001 / HA ZA 24-969
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale erfrechtelijke geschil tussen broer en zus over nalatenschap en rechtsmacht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, betreft het een erfrechtelijk geschil tussen [eiser] en [gedaagde], die broer en zus zijn. De zaak draait om de verdeling van de nalatenschappen van hun ouders, die in Suriname zijn overleden. De rechtbank heeft te oordelen over de rechtsmacht en het toepasselijke recht, waarbij de Europese Erfrechtverordening van toepassing is. De moeder is op 29 september 1989 in Suriname overleden, en de verklaring van erfrecht is opgemaakt op 28 september 2020. De rechtbank moet vaststellen of zij bevoegd is om de vordering te beoordelen, gezien de internationale aspecten van de zaak. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland had op het moment van overlijden.

De vordering in de hoofdzaak betreft de scheiding en deling van de nalatenschappen, waarbij [eiser] [gedaagde] oproept om mee te werken aan de verkoop van een woning in Suriname. [gedaagde] heeft echter bezwaar gemaakt en vordert in reconventie dat de woning aan haar wordt toebedeeld. De rechtbank oordeelt dat de vordering in het incident van [gedaagde] wordt toegewezen, waardoor [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld om de andere erfgenamen op te roepen, zoals vereist door artikel 118 Rv. De rechtbank bepaalt dat deze oproeping moet plaatsvinden voor de rolzitting van 8 januari 2025. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak wordt verder behandeld op 15 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/756001 / HA ZA 24-969
Vonnis in incident van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie en in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.D. Winter,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie en in het incident.
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.C. van den End.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 augustus 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie tevens incidentele vordering, met een productie;
- de rolbeslissing van 30 oktober 2024, waarbij akte van niet-dienen van de conclusie van antwoord in het incident is verleend.
1.2.
Ten slotte is een datum bepaald voor het vonnis in incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broer en zus van elkaar, samen met:
- [zuster 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1958 te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats 2] (hierna: [zuster 1] );
- [broer] , geboren op [geboortedatum 3] 1960 te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats 1] (hierna: [broer] );
- [zuster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1961 te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats 1] (hierna: [zuster 2] ).
2.2.
[eiser] stelt dat [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] aan hem een boedelvolmacht hebben gegeven om hen te vertegenwoordigen in de nalatenschappen van:
  • [vader] , geboren op [geboortedatum 4] 1933 te [geboorteplaats] en overleden op [overlijdensdatum 1] 2003 te [overlijdensplaats 1] (hierna: de vader);
  • [moeder] , geboren op [geboortedatum 5] 1937 in het district Nickerie en overleden op [overlijdensdatum 2] 2018 te [overlijdensplaats 2] (hierna: de moeder);
  • [zuster 3] , geboren op [geboortedatum 6] 1957 te [geboorteplaats] en overleden op [overlijdensdatum 3] 1982 te [geboorteplaats] (hierna: [zuster 3] ).
2.3.
Vader en moeder hebben beiden op 29 september 1989 in Suriname een testament laten opmaken. Kort samengevat hebben vader en moeder de ander tot enig erfgenaam benoemd. Indien een van de echtgenoten eerder komt te overlijden, hebben vader en moeder in het testament bepaald dat hun wettige kinderen als enig erfgenaam zijn aangewezen, ieder voor een gelijk deel.
2.4.
Op 28 september 2020 is naar aanleiding van het overlijden van moeder ten behoeve van haar erfgenamen de verklaring van erfrecht opgemaakt. Tot haar erfgenamen zijn aangewezen: [eiser] , [gedaagde] , [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] .
2.5.
Volgens de verklaring van erfrecht heeft [eiser] de nalatenschap zuiver aanvaard. [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Van [gedaagde] is niets bekend.
2.6.
Tot de nalatenschap van de vader, de moeder en [zuster 3] behoort de in Suriname gelegen woning aan de [adres] met percelen (hierna: de woning). Ten behoeve van de verdeling heeft [eiser] de woning laten taxeren. De woning is op 7 juli 2023 getaxeerd voor een bedrag van € 79.200,-.
2.7.
De heer [naam] (hierna: [naam] ) huurt sinds 22 april 2021 de woning. In de huurovereenkomst is een koopoptie op de woning voor [naam] opgenomen.

3.De vordering in de hoofdzaak

In conventie
3.1.
[eiser] vordert - kort samengevat - dat de rechtbank:
[gedaagde] veroordeelt om met [eiser] , voor zich en mede in hoedanigheid van boedelgevolmachtigde van [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] , over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschappen van de vader, de moeder en [zuster 3] ;
[gedaagde] veroordeelt om mede te werken aan de verkoop en (notariële) levering aan [naam] van de woning voor het bedrag van € 79.200,-, althans voor een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen verkoopprijs;
haar vonnis in de plaats stelt van de medewerking van [gedaagde] als zij weigert te voldoen aan de veroordeling onder a) en b);
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] is het niet eens met deze vordering. Zij voert kort gezegd aan dat zij altijd de wens had om de woning te kopen en dat alsnog wil doen. Zij heeft vanaf 1966, toen zij 10 jaar oud was, tot 1991 in de woning gewoond. Daarna verbleef zij en/of haar kinderen tijdens vakanties in deze woning. Voordat de moeder kwam te overlijden, heeft zij deze wens ook met de moeder besproken en zij was daartoe ook bereid, maar tot verkoop is het wegens omstandigheden niet gekomen.
In reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert - kort samengevat - dat de rechtbank op grond van artikel 3:185 BW de verdeling als volgt vaststelt:
de woning wordt toebedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 79.200,-, althans tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen waarde;
[gedaagde] zal aan iedere erfgenaam 1/5e van de waarde vergoeden.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde] vordert kort samengevat dat [eiser] wordt toegestaan en hiertoe een redelijke termijn wordt gesteld om op de voet van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] in de hoofdzaak op te roepen.
4.2.
[gedaagde] stelt dat de hoofdzaak ziet op de verdeling van een nalatenschap. Deze nalatenschap is een processueel ondeelbare rechtsverhouding, zodat alle deelgenoten/erfgenamen partij zijn en in het geding moeten worden betrokken. Dat kan niet middels een volmacht. Bovendien ziet de boedelvolmacht aan [eiser] op de nalatenschap en niet op de vertegenwoordiging in deze procedure.
4.3.
[eiser] heeft op de daarvoor bestemde rolzitting geen conclusie van antwoord in het incident ingediend.

5.De beoordeling

Rechtsmacht
5.1.
In deze zaak is sprake van internationale aspecten. Vader en moeder zijn namelijk in Suriname met elkaar gehuwd. Vader is in Suriname overleden en de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de nalatenschap bevat onroerende zaken in Suriname. Dit betekent dat de rechtbank eerst moet beoordelen of de rechtbank de bevoegdheid toekomt om de ingestelde vordering te beoordelen.
5.2.
De vordering in de hoofdzaak gaat in de kern om de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. Hoewel de nalatenschap tevens de verdeling van de in Suriname ontbonden huwelijksgoederengemeenschap omvat, is de rechtsgrond van de vordering van [eiser] in de hoofdzaak gelegen in het erfrecht.
5.3.
De moeder is op [overlijdensdatum 2] 2018 in [overlijdensplaats 2] overleden. De Europese Erfrechtverordening [1] is in deze zaak van toepassing, aangezien deze uitsluitend van toepassing is op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015. Op grond van artikel 4 (‘Algemene bevoegdheid’) van de Europese Erfrechtverordening zijn de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden haar gewone verblijfplaats had, bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat de moeder in Nederland ( [woonplaats 2] ) haar gewone verblijfplaats had. Dit betekent dat in de onderhavige zaak de Nederlandse rechter bevoegd is.
Toepasselijk recht
5.4.
Vervolgens is de vraag welk recht van toepassing is in deze zaak. Het testament van de moeder bevat geen rechtskeuze. In dat geval bepaalt artikel 21 lid 1 van de Europese Erfrechtverordening dat op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had. Dit betekent dat het Nederlands recht van toepassing is op de erfopvolging, alsook op de vordering in het incident. Van een kennelijk nauwere band met een andere staat als bedoeld in artikel 21 lid 2 van de Europese Erfrechtverordening is niet gebleken.
Oproeping van derden
5.5.
Artikel 118 Rv geeft regels voor de oproeping van derden als partij in het geding, maar schrijft niet voor in welke gevallen die oproeping mogelijk is. Het gaat in de regel om zaken waarin sprake is van processueel ondeelbare rechtsverhoudingen. De rechtbank oordeelt dat daarvan sprake is. Het gaat in de hoofdzaak om de verdeling van een nalatenschap. Daarbij is het noodzakelijk dat alle bij die nalatenschap betrokken erfgenamen in het geding worden opgeroepen. Vaststaat dat niet alle erfgenamen in de hoofdzaak zijn betrokken.
5.6.
Daarom wijst de rechtbank de vordering in het incident toe. Dit betekent dat [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld om [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv. De rechtbank zal bepalen dat de oproeping dient te geschieden tegen de roldatum van 8 januari 2025.
Proceskosten
5.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
In het incident
6.1.
stelt [eiser] in de gelegenheid [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] als partijen in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv om op de rolzitting van 8 januari 2025 in het geding te verschijnen, met dien verstande dat:
- deze oproeping middels deurwaardersexploot dient te geschieden,
- deze oproeping de eis dient de bevatten die [eiser] instelt tegen [gedaagde] en de gronden van die eis;
- een afschrift van de oproeping aan de griffie van de rechtbank dient te worden gezonden;
- bij de oproeping een kopie moet worden gevoegd van alle tot heden gewisselde procestukken;
- de oproeping moet vermelden dat [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] niet in persoon kunnen verschijnen, maar zich moeten laten vertegenwoordigen door een advocaat en dat zij bij verschijning griffierecht verschuldigd zijn;
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van 15 januari 2025 voor de oproeping van [zuster 1] , [broer] en [zuster 2] ,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.