ECLI:NL:RBAMS:2024:7535

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
13/264406-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor bedreiging, drugshandel en witwassen

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van ernstige bedreigingen aan het adres van zijn toenmalige vriendin en haar naasten, drugshandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van 13 juni 2024 tot en met 16 augustus 2024 zijn vriendin en haar naasten via telefoon en voiceberichten ernstig heeft bedreigd. Daarnaast was hij op 16 augustus 2024 in het bezit van 637 gram MDMA en 79,3 gram 2CB, en heeft hij een bedrag van € 2.395,- gewitst. Tijdens de zitting op 21 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ontploffing, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte verantwoordelijk was voor de ontploffing van een Cobra 6 vuurwerk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte de bedreigingen en het bezit van drugs wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 2 maanden jeugddetentie en 50 uur leerstraf, met een contactverbod voor twee jaar met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en psychosociale problemen, aanleiding gaven om het jeugdstrafrecht toe te passen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/264406-24
Datum uitspraak: 5 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Waaijer, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. T.C. Cijntje, advocaat van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , namens hen naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het teweegbrengen van een ontploffing, door het afsteken van een Cobra 6, bij een woning aan de [adres] op 16 augustus 2024 te Diemen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
het meermalen bedreigen van [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] in de periode van 13 juni 2024 tot en met 16 augustus 2024 te Amsterdam en/of Diemen;
het aanwezig hebben van 637 gram MDMA en/of 79,3 gram 2CB op 16 augustus 2024 in Amsterdam;
het witwassen van een geldbedrag van € 2.395,- op 16 augustus 2024 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de door verdachte geuite bedreiging ‘ [adres] gaat op slot’ en het motief van verdachte vanwege het conflict tussen hem en de bewoners van [adres] . Verder is in de woning van verdachte een verpakking van Cobra 6 vuurwerk gevonden, waarbij één Cobra 6 uit deze verpakking ontbrak. Dit terwijl is vastgesteld dat de ontploffing is veroorzaakt door het afsteken van een Cobra 6. Tot slot is verdachte herkend aan de manier waarop hij loopt, op de camerabeelden van de buren van aangeefster die net voor de ontploffing zijn gemaakt. Door de ontploffing van de Cobra 6 is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Er is volgens de officier van justitie echter onvoldoende bewijs dat gemeen gevaar voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit. De bedreiging ‘ [adres] gaat op slot’ biedt geen ondersteuning voor het onder feit 1 tenlastegelegde. Verdachte had namelijk niet de bedoeling daarmee te zeggen dat hij een explosie zou veroorzaken bij de woning. Daarnaast is het DNA van verdachte niet aangetroffen op de resterende vuurwerkonderdelen die na de ontploffing in de tuin van aangeefster [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) zijn gevonden. De herkenningen van verdachte door [benadeelde partij 2] en verbalisant [verbalisant] zijn onbetrouwbaar, omdat de herkenningen onvoldoende specifiek zijn, geen sprake is van een herkenning van het gezicht en de camerabeelden van slechte kwaliteit zijn.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van het risico op levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel. Hiervan dient verdachte partieel te worden vrijgesproken. Op basis van het dossier is niet vast komen te staan dat deze risico’s voorzienbaar zouden zijn geweest door het laten ontploffen van vuurwerk.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feiten 2, 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1)
De rechtbank vindt niet bewezen dat het verdachte is geweest die het vuurwerk tot ontploffing heeft gebracht en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van de ontploffing bij zijn vriendin was. Het dossier bevat geen aanknopingspunt om deze verklaring te weerleggen.
Verder is op de camerabeelden van de buren van [benadeelde partij 2] te zien dat een man enkele minuten voor de ontploffing van het vuurwerk langsloopt. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij verdachte herkent omdat de man op de beelden hetzelfde “loopje” heeft als verdachte. Deze herkenning is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderscheidend, omdat er geen specifieke uiterlijke kenmerken worden benoemd of te zien zijn op de beelden aan de hand waarvan de persoon op die beelden kan worden herkend. Alleen een overeenkomst in de wijze van lopen acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Daarmee bevat het dossier geen bewijs dat verdachte in de nacht van 16 augustus 2024 in de nabijheid van de woning van [benadeelde partij 2] plaatst.
De rechtbank stelt op grond van de onderzoeksbevindingen in het dossier dat de ontploffing in de tuin van de woning van [benadeelde partij 2] is veroorzaakt door Cobra 6 vuurwerk, gelet op aangetroffen verpakkingsrestanten en het aangetroffen blauwe dopje. Dit blauwe dopje is op DNA-sporen onderzocht. Gebleken is dat daarop geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen.
Het feit dat verdachte op een moment voorafgaand aan de ontploffing de bedreiging ‘ [adres] gaat op slot’ heeft geuit, is eveneens onvoldoende als bewijs dat verdachte degene is geweest die op 16 augustus 2024 de ontploffing teweeg heeft gebracht. Daar komt bij dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze bedreiging met de ontploffing te maken heeft gehad. Uit het dossier blijkt immers niet op welke datum verdachte deze bedreiging heeft geuit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat het verdachte is geweest die de Cobra 6 op 16 augustus 2024 tot ontploffing heeft gebracht in de tuin van de woning van [benadeelde partij 2] .
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
4.3.2.
Bewezenverklaring van bedreiging en het aanwezig hebben van MDMA en 2-CB (feiten 2 en 3)
Verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de feiten 2 en 3 een bekennende verklaring afgelegd. Op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank deze feiten bewezen. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.3.3.
Bewezenverklaring van witwassen (feit 4)
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een deel van het aangetroffen geld heeft verdiend in verband met het verkopen van drugs en dat hij een ander deel van het aangetroffen geld heeft verdiend met zwart werk. Hij heeft echter wisselend verklaard over de exacte hoeveelheid hiervan.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte het gehele geldbedrag heeft witgewassen, terwijl hij wist dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig was. Het geld is namelijk aangetroffen in een schoenendoos, en was verpakt in kleine plastic zakjes, terwijl in dezelfde schoenendoos ook grote hoeveelheden drugs zijn gevonden. Dit rechtvaardigt een vermoeden van witwassen van het gehele geldbedrag. De verklaring van verdachte dat hij een deel van het geldbedrag heeft ontvangen als salaris uit zwart werk is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar om dit vermoeden te kunnen weerleggen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 2:
omstreeks de periode van 13 juni 2024 tot en met 16 augustus 2024 in Nederland [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd, met enig tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door, via enige telefonische applicatie en telefonisch telkens bedreigende voiceberichten te versturen en toe te voegen naar voornoemde [benadeelde partij 3] met de teksten:
- " En laat [benadeelde partij 2] het gangster voor je opnemen. Zij is ook de lul! Laat haar 1 keer nog een kankergrote bek tegen mij hebben. [adres] gaat op slot. Zeg [benadeelde partij 2] kijk uit" en
- " Ik vermoord jou en ik vermoord iedereen met wie je bent, ik zweer het op het hoofd van mijn kankerkind" en
- " Ik wil je hele familie op een hitlijst en die staan ze al" en
- " Luister, jouw moeder is de lul. Jouw gangstervader is de lul. Jij bent de lul. En zelfs je zusje, die ga ik doodmaken. Op het hoofd van mijn kind" en
- " Ik heb je neef zijn tanden eruit geslagen en je zus vier keer naar de grond geslagen, de volgende ben jij. Ik sla je total los. Ik vermoord jullie allemaal, groetjes de [verdachte] ";
Feit 3:
op 16 augustus 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 637 gram (240 gram + 397 gram) van een materiaal bevattende MDMA en 79,3 gram van een materiaal bevattende 2-CB;
Feit 4:
op 16 augustus 2024 in Amsterdam een contant geldbedrag te weten € 2.395,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf.

5.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.De strafmotivering

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte – in tegenstelling tot het advies van de reclassering – volgens het volwassenenstrafrecht berecht moet worden. Het advies om jeugdstrafrecht toe te passen, is door de reclassering onvoldoende gemotiveerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. In het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel (ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) zal namelijk aan verdachte moeten worden opgelegd een contactverbod met [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en een locatieverbod voor de straat [adres] voor de duur van drie jaren.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het advies van de reclassering ten aanzien van de toepassing van het jeugdstrafrecht te volgen en een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte is een first offender en is gemotiveerd om mee te werken aan eventuele bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het
bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van
verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen richting zijn toenmalige vriendin en haar naasten. Hij heeft de slachtoffers meerdere keren met de dood bedreigd via de telefoon en via voiceberichten. Verdachte heeft daarnaast ook specifiek het adres van de woning van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] benoemd. De ervaring leert dat slachtoffers van (doods)bedreigingen angstig (kunnen) worden en zich niet meer vrij voelen te gaan en staan waar zij willen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs van ongeveer 700 gram. In algemene zin kan worden gezegd dat drugsbezit en de handel in drugs moeten worden bestreden en bestraft, omdat drugs(handel) de maatschappij veel kwaad doen. Door dit voorhanden te hebben, heeft verdachte hieraan een bijdrage geleverd. Tot slot heeft verdachte een geldbedrag witgewassen. Dit is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 7 november 2024, opgesteld door T. Ilhan, reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat verdachte problemen heeft op het gebied van zijn psychosociaal functioneren, zoals impulsiviteit en het niet kunnen inzien van oorzaak en gevolg. Daarnaast beschikt verdachte niet over een zinvolle dagbesteding of een stabiel inkomen. De reclassering ziet deze omstandigheden als risicofactoren. Als positief wordt gezien dat verdachte een sterke band heeft met zijn familie, een stabiele huisvesting heeft en gemotiveerd is om aan zichzelf te werken. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat bij verdachte sprake is van beperkte handelingsvaardigheden. Dit heeft onder andere te maken met het vermoeden van een licht verstandelijke beperking. De inrichtingspyscholoog heeft aangegeven dat, hoewel verdachte verbaal sterk kan overkomen, hij in detentie kinderlijk gedrag vertoont en meegaat in het gedrag van groepsgenoten. Daarnaast ziet de reclassering pedagogische mogelijkheden, omdat verdachte nog actief deel uit maakt van zijn gezin en ontvankelijk is voor beïnvloeding van volwassenen. Het advies is om zowel een leerstraf als een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De leerstraf heeft als doel om de kans op recidive te verminderen bij delinquente jongeren met een licht verstandelijke beperking.
De rechtbank neemt de onderbouwing en conclusie van de reclassering ten aanzien van de toepassing van het jeugdstrafrecht over en ziet daarin aanleiding om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van de feiten het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. Ten aanzien van de (doods)bedreigingen weegt de rechtbank zwaar mee dat deze meermalen in de richting van meerdere personen zijn geuit. Daarnaast is ten aanzien van de verdovende middelen sprake van een dealerindicatie, gelet op hetgeen verdachte hierover heeft verklaard en de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs. De oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben vastgesteld, geven als uitgangspunt bij een dealerindicatie onder jeugdigen aan een taakstraf van 120 uren dan wel een overeenkomstige jeugddetentie. In samenhang met de forse bedreigingen en het witwassen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat een jeugddetentie een passende strafmodaliteit is.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast acht de rechtbank een leerstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden. Dit met het oog op het voorkomen van recidive. De rechtbank ziet geen ruimte om naast de jeugddetentie, een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Ter beveiliging van zowel de samenleving als ter voorkoming van strafbare feiten, zoals het opnieuw bedreigen van personen, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een contactverbod op te leggen met de slachtoffers. De maatregel zal duren voor een periode van twee jaren. Een locatieverbod acht de rechtbank niet noodzakelijk gelet op de vrijspraak van feit 1.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
STK Vuurwerk (G6541199);
1 STK Vuurwerk (G6541200);
1 STK Vuurwerk (G6541202);
1 STK Vuurwerk (G6541204);
20 STK Verdovende Middelen (G6541666);
20 STK Verdovende Middelen (G6541671);
90 STK Medicijn (G6541672);
2 STK Vuurwerk (G6541669);
0 STK Medicijn (G6541664);
36 STK Medicijn (G6541655);
700 STK Verdovende Middelen (G6541675);
4 STK Verdovende Middelen (G6541677);
950 STK Verdovende Middelen (G6541679);
400 STK Verdovende Middelen (G6541678);
50 STK Verdovende Middelen (G6541679);
400 STK Verdovende Middelen (G6541674);
1 STK Vuurwerk (PL1300-2024193928);
2395 EUR (G6541673).
Onttrekking aan verkeer
De rechtbank is van de oordeel dat de onder nummers 5, 6 en 11 tot en met 16 inbeslaggenomen voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het bewezenverklaarde onder feit 3 daarmee is begaan. Daarnaast worden de onder nummers 1 tot en met 4, 7 tot en met 10 en 17 inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, omdat deze voorwerpen (het vuurwerk en de medicijnen) zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder nummer 18 inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 2.395,- dient te worden verbeurd verklaard, omdat het onder feit 4 bewezenverklaarde daarmee is begaan.

8.De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.204,60 aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel voor toewijzing vatbaar zijn.
8.2.
Standpunt van verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden voor de onderdelen die zien op de ontploffing, gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen af te wijzen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit omdat verdachte wordt vrijgesproken voor feit 1 en onvoldoende is vast komen te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de onder feit 2 bewezenverklaarde bedreigingen.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 38v, 38w, 57, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77w, 77we, 285 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4.4
is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 3
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
T.a.v. feit 4
witwassen.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
twee (2) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf bestaande uit een leerstraf, te weten So-Cool verlengde variant, voor de duur van
50 (vijftig) uren.
Beveelt dat, als verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Maatregel
Legt aan de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende een contactverbod voor de duur van twee jaren.
Dit contactverbod houdt in dat de veroordeelde op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met J. [benadeelde partij 3] (geboren op [geboortedatum] ), [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum] ) en [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum] ).
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt één week voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende jeugddetentie bedraagt ten hoogste zes maanden.
Bepaalt dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeerde volgende voorwerpen:
1. STK Vuurwerk (G6541199);
2. 1 STK Vuurwerk (G6541200);
3. 1 STK Vuurwerk (G6541202);
4. 1 STK Vuurwerk (G6541204);
5. 20 STK Verdovende Middelen (G6541666);
6. 20 STK Verdovende Middelen (G6541671);
7. 90 STK Medicijn (G6541672);
8. 2 STK Vuurwerk (G6541669);
9. 90 STK Medicijn (G6541664);
10. 36 STK Medicijn (G6541655);
11. 700 STK Verdovende Middelen (G6541675);
12. 4 STK Verdovende Middelen (G6541677);
13. 950 STK Verdovende Middelen (G6541679);
14. 400 STK Verdovende Middelen (G6541678);
15. 50 STK Verdovende Middelen (G6541679);
16. 400 STK Verdovende Middelen (G6541674);
17. 1 STK Vuurwerk (PL1300-2024193928).
Verklaart verbeurdhet volgende voorwerp:
18. 2395 EUR (G6541673).
Vorderingen tot schadevergoeding
Verklaart
[benadeelde partij 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is met ingang van 22 november 2024 opgeheven. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.