ECLI:NL:RBAMS:2024:7518

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
13/170275-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van vuurwapenbezit en het vervoeren van hasj met bijzondere voorwaarden

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van vuurwapenbezit en het vervoeren van ongeveer een kilo hasj. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 256 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De zaak kwam aan het licht na een schietincident op 21 mei 2024 in Kudelstaart, waarbij de verdachte gewond raakte. Tijdens het onderzoek werd een pistool en een hoeveelheid hasj aangetroffen. De verdachte heeft bekend het vuurwapen te hebben vastgehouden en dat het schietincident voortkwam uit een drugsdeal. De rechtbank oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de feiten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact van het incident op de verdachte zelf, en de adviezen van de reclassering. De verdachte heeft een strafblad en was onder toezicht van de reclassering, maar de rechtbank ziet mogelijkheden voor rehabilitatie en legt daarom een voorwaardelijke straf op.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/170275-24
Datum uitspraak: 5 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een pistool (feit 1) en het medeplegen van het telen, vervoeren, verkopen, dan wel voorhanden hebben van 957 gram hasj (feit 2).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 21 mei 2024 vindt er een schietpartij plaats op een parkeerterrein in Kudelstaart. Hierbij wordt verdachte neergeschoten, terwijl hij samen met medeverdachte [medeverdachte] in de auto zit. Verdachte en [medeverdachte] worden op deze plek aangetroffen, maar de persoon die op verdachte zou hebben geschoten en de persoon die bij hem was vluchten. Dit zijn volgens de politie de verdachten [naam 1] en [naam 2] .
De politie doet onderzoek in de omgeving van het parkeerterrein en vindt in de bosjes ongeveer een kilo hasj en in de sloot een vuurwapen. Uit het onderzoek dat volgt (onder de naam Tisdag) ontstaat de verdenking dat verdachte het wapen en de hennep samen met [medeverdachte] voorhanden heeft gehad.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Voor wat betreft het bewijs: feit 1 kan niet worden bewezen. De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot feit 2.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen en de navolgende overwegingen.
Feit 1
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen heeft vastgehouden en dat het schietincident een uit de hand gelopen drugsdeal is. Over de vraag van wie het wapen is en waar het vandaan komt wordt echter verschillend verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen niet zelf heeft meegenomen naar de verkoopafspraak. [naam 1] zou het vuurwapen namelijk hebben getrokken en vervolgens op verdachte hebben gericht, waarna verdachte het vuurwapen heeft kunnen afpakken. Het doel hiervan was om het vuurwapen uit de buurt van [naam 1] te houden. [naam 1] zou hierop een tweede vuurwapen hebben getrokken en verdachte hiermee hebben neergeschoten. Vervolgens heeft verdachte aan [medeverdachte] gevraagd het door hem afgepakte vuurwapen weg te gooien. Verdachte heeft verklaard dat hij dit aan [medeverdachte] heeft gevraagd omdat hij het wapen kort had vastgehouden en daarom zijn DNA op het wapen aangetroffen zou kunnen worden.
[medeverdachte] heeft daarentegen bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zag dat verdachte een wapen trok. In andere verhoren heeft [medeverdachte] niet expliciet willen verklaren of verdachte wel of niet een wapen trok, ook heeft hij verklaard dit niet te hebben gezien.
[naam 1] heeft eveneens verklaard dat verdachte een wapen trok. Hij heeft voorts verklaard dat hij zag dat verdachte “klikte” en dat hij een “klik” hoorde.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris onbetrouwbaar is omdat hij wisselend heeft verklaard en dat de verklaring van [naam 1] onbetrouwbaar is omdat hij er belang bij heeft om te verklaren dat juist verdachte een wapen trok. Dit zou hem namelijk kunnen helpen om bijvoorbeeld in zijn eigen strafzaak een noodweerscenario te onderbouwen. De rechtbank oordeelt echter dat de verklaring van [naam 1] wordt gesteund door de inhoud van een door verdachte gevoerd gesprek in de Penitentiaire Inrichting.
Het dossier bevat namelijk een verslag van een opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn familieleden in de penitentiaire inrichting. De rechtbank stelt vast dat in dit gesprek, zoals opgenomen in het bewijsmiddelenoverzicht, wordt gesproken over wat er is gebeurd tijdens het schietincident. Op enig moment vraagt de vader van verdachte: “had je geprobeerd?”, waarop verdachte antwoordt: “hij is niet afgegaan”. De rechtbank maakt uit dit antwoord en uit de rest van het gesprek op dat verdachte op enig moment heeft geprobeerd om te schieten met het vuurwapen. Dit wordt ondersteund door het proces-verbaal van wapenonderzoek waarin is opgenomen dat in de kamer van het aangetroffen vuurwapen een kogelpatroon zit en wordt opgemerkt dat kennelijk geprobeerd is om af te vuren, maar dat dit niet is gelukt. Mede op basis hiervan gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris en de verklaring van [naam 1] . Deze bewijsmiddelen sluiten het scenario van verdachte dat hij het wapen van [naam 1] heeft afgepakt uit. De rechtbank stelt vast dat verdachte het wapen wel degelijk zelf heeft meegenomen naar de drugsdeal. Daarmee stelt de rechtbank ook wetenschap en beschikkingsmacht vast en oordeelt zij dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte hasj heeft vervoerd.
Medeplegen van de feiten 1 en 2
De rechtbank oordeelt dat verdachte voornoemde feiten met [medeverdachte] heeft medegepleegd. Nadat verdachte is neergeschoten, heeft hij aan [medeverdachte] gevraagd om zowel het pistool als de hasj weg te gooien. [medeverdachte] heeft vervolgens het wapen en de hasj weggegooid. [medeverdachte] heeft zowel wetenschap als beschikkingsmacht over het wapen en de hasj gehad vanaf het moment dat hij deze (op aanwijzing van verdachte) weggooide. [medeverdachte] heeft, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, bovendien berichten gestuurd in een Snapchatgroep waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat [medeverdachte] vraagt of iemand die “assie” (straattaal voor hasj of volgens sommigen drugs) op wil halen. Aangezien [medeverdachte] de voorwerpen heeft verplaatst op aanwijzing van verdachte, oordeelt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] vanaf dat moment nauw en bewust hebben samengewerkt en dat dus sprake is van medeplegen van het vervoeren van de hasj en van het voorhanden hebben van het vuurwapen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 21 mei 2024 te Kudelstaart, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (doorgeladen) pistool, van het merk Zoraki, type 918, kaliber 7.65mm Browning, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
2.
op 21 mei 2024 te Kudelstaart tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 957 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen kan worden vastgesteld dat verdachte het vuurwapen heeft afgepakt van [naam 1] . Mocht de rechtbank op basis daarvan al komen tot bewijs van het voorhanden hebben, dan heeft de verdediging aangevoerd dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen. Aangezien de rechtbank vaststelt dat verdachte het wapen wel degelijk zelf heeft meegenomen naar de drugsdeal, komt de rechtbank niet aan dit verweer toe.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet dan ook strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, subsidiair tot een gevangenisstraf van een jaar, met aftrek, waarvan 265 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij die voorwaardelijke straf zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden bepaald zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat het zijn bedoeling is dat het onvoorwaardelijk deel van de straf niet langer duurt dan het reeds ondergane voorarrest en dat hij zich kan hebben vergist in de berekening.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte is neergeschoten en hierdoor hard met zijn neus op de feiten is gedrukt. De verdediging verzoekt om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. Eventueel kan een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van vuurwapenbezit en het vervoeren van ongeveer een kilo hasj. Uit de verklaring van verdachte blijkt bovendien dat hij de hasj wilde verkopen. Dit zijn ernstige feiten. Handel in drugs levert een gevaar voor de volksgezondheid op. Vuurwapenbezit levert een nog veel groter gevaar op. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte dit vuurwapen in de openbare ruimte, doorgeladen, bij zich had. Bovendien weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat verdachte het wapen niet zomaar bij zich had, maar heeft meegenomen naar een drugsdeal op een openbare plaats en ook omstanders het incident hebben gezien en gehoord. Schietpartijen in het criminele milieu jagen de samenleving veel angst aan en de gevolgen van die schietpartijen kunnen levens verwoesten. Verdachte heeft dit nu zelf ervaren. Hij is neergeschoten, daarbij ernstig gewond geraakt en het had niet veel gescheeld of verdachte had het incident niet overleefd. De rechtbank acht het gedrag van verdachte zeer strafwaardig, maar houdt bij het bepalen van de straf rekening met de omstandigheid dat het incident reeds grote impact op verdachte zelf heeft gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte recent voor zowel Opiumwetfeiten als voor vuurwapenbezit is veroordeeld. Verdachte liep bovendien nog in de proeftijd van een (deels) voorwaardelijke taakstraf. Deze omstandigheden werken strafverhogend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 11 november 2024. De reclassering schrijft dat zij bij verdachte een pro-criminele houding waarnemen en dat criminele “klussen” vanuit zijn sociale netwerk op zijn pad komen. Dit zijn volgens de reclassering belangrijke criminogene factoren. De reclassering acht de mogelijkheid echter aanwezig dat de omstandigheid dat verdachte is neergeschoten een recidivebeperkende werking heeft. Verdachte stond voor dit incident nog onder toezicht van de reclassering en dat toezicht verliep goed. De reclassering adviseert daarom om bij een veroordeling als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf een meldplicht en ambulante behandeling op te leggen. De reclassering overweegt tot slot dat een taakstraf niet mogelijk is. Dit vanwege de veiligheid van de andere medewerkers van de taakstraf, die gevaar zouden lopen omdat verdachte mogelijk betrokken is bij de georganiseerde misdaad.
Uit hetgeen de medewerker van de reclassering ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de voorwaarden gedurende de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis en heeft meegewerkt aan het toezicht. Daarnaast heeft verdachte zijn diploma gehaald en werkt hij vijf dagen per week op de bloemenveiling. Hoewel dit positieve signalen zijn, leven bij de rechtbank zorgen over verdachte. Uit gesprekken die zijn opgenomen in de Penitentiaire Inrichting tussen verdachte en zijn familie, komt het beeld naar voren van grote betrokkenheid van verdachte bij criminele activiteiten. De rechtbank hoopt ten zeerste dat het feit dat verdachte er door de schietpartij bijna niet meer was geweest, inderdaad een levensveranderende gebeurtenis is, zoals de raadsman heeft betoogd, en dat verdachte zich in de toekomst afkeert van de criminaliteit. Ondanks de ernst van de feiten, acht de rechtbank het daarom niet wenselijk dat verdachte terug naar de gevangenis gaat. De rechtbank zal dan ook geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die langer is dan het voorarrest.
De rechtbank acht al met al een gevangenisstraf passend voor de duur van 360 dagen, waarvan 256 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 6504554
Zakje MDMA
2. 6504376
De blokken hasjiesj
3. 6504491
Tas waar de hasjiesj in zat
4. 6504623
Het vuurwapen
5. 6504339
De Seat Ibiza
8.1.
Verbeurdverklaring
De onder 3 en 5 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 2 het respectievelijk onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard. Volgens mededeling van verdachte ter zitting had het onder 5 genoemde voorwerp, de Seat Ibiza, ten tijde van de aanschaf een waarde van € 4.000,-. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat verbeurdverklaring van dit voorwerp, mede in het licht van de overige straf die overwegend in voorwaardelijke vorm aan hem wordt opgelegd, verdachte niet onredelijk zwaar treft.
8.2.
Onttrekking aan het verkeer
De onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Nu het onder 1 genoemde voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar (onder andere) het onder 2 bewezen verklaarde misdrijf, terwijl dit kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu met betrekking tot de onder 2 en 4 genoemde voorwerpen het respectievelijk onder 2 en 1 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
-zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
-zich na verdiepingsdiagnostiek laat behandelen door Forlight of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de intake op 11 november 2024 en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van [zijn/haar] identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Verklaart
verbeurd:
3. 6504491
Tas waar de hasjiesj in zat
5. 6504339
De Seat Ibiza
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. 6504554
Zakje MDMA
2. 6504376
De blokken hasjiesj
4. 6504623
Het vuurwapen
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]