In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2024 uitspraak gedaan over de dekking van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. De eisers, [eiser 1] QQ en [eiser 2] QQ, vorderden dat Chubb European Group S.E. gehouden is dekking te verlenen voor aanspraken die voortvloeien uit een eerder vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg had op 28 juli 2021 een verstekvonnis gewezen waarbij de gezamenlijke erfgenamen van [erflater] aansprakelijk werden gesteld voor een boedeltekort. De eisers stelden dat de verzekering dekking biedt voor deze aanspraken, maar Chubb verweerde zich door te stellen dat er geen verzekerd belang meer was, aangezien de erfgenamen de nalatenschap hadden verworpen.
De rechtbank overwoog dat het verzekerd belang een essentieel onderdeel is van de schadeverzekering. Aangezien er geen erfgenamen of wettelijke vertegenwoordigers van [erflater] zijn die schade hebben geleden, was er geen verzekerd belang. De rechtbank concludeerde dat de eisers geen recht hadden op dekking onder de verzekering, omdat de vorderingen niet gedekt waren en de aansprakelijkheid voor het boedeltekort niet onder de verzekering viel. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van Chubb, die op € 8.023,00 werden begroot.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het verzekerd belang in schadeverzekeringen en de voorwaarden waaronder dekking kan worden verleend. De rechtbank bevestigde dat de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering geen dekking biedt voor schade van schuldeisers van de nalatenschap van [erflater].