ECLI:NL:RBAMS:2024:7509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
753001
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing incidentele vordering tot onbevoegdverklaring in geschil tussen Will Ingredients B.V. en La William N.V. over aansprakelijkheid en rechtsmacht

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een incident tussen Will Ingredients B.V. en La William N.V. De zaak betreft een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de rechtbank Amsterdam door La William, die stelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft over de vorderingen van Will Ingredients. Will Ingredients had in de hoofdzaak vorderingen ingesteld met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade als gevolg van de levering van besmette producten. La William betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechtbank en voerde aan dat er sprake was van litispendentie, aangezien er een gelijktijdige procedure aanhangig was in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure in België eerder was aangebracht en dat er geen geldige forumkeuze was voor de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van Will Ingredients en heeft de incidentele vordering van La William toegewezen. Will Ingredients is veroordeeld in de proceskosten van La William, die zijn vastgesteld op € 1.480,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/753001 / HA ZA 24-698
Vonnis in incident van 4 december 2024
in de zaak van
WILL INGREDIENTS B.V.,
gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter,
tegen
LA WILLIAM N.V.,
gevestigd te Londerzeel (België),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P.J.B. van Deurzen.
Partijen worden hierna Will Ingredients en La William genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 april 2024, met producties,
- het herstelexploot van 4 juni 2024,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid alsmede verzoek tot ambtshalve aanhouding, met producties,
- de incidentele antwoordconclusie, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak
2.1.
Will Ingredients vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, samengevat, voor recht verklaart dat:
I. primair, La William haar recht claims in te dienen in verband met gebreken aan de geleverde producten heeft verloren op grond van artikel 8.6 van de Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden van Will Ingredients,
II. subsidiair, eventuele claims van La William terzake door haar beweerdelijk geleden en/of te lijden schade als gevolg van de in de dagvaarding genoemde contaminatie van aan haar geleverde producten met Ethyleenoxide, zijn verjaard op grond van artikel 8.8 van de Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden van Will Ingredients,
III. meer subsidiair, Will Ingredients niet aansprakelijk is voor de door La William beweerdelijk geleden en/of te lijden schade als gevolg van de in de dagvaarding genoemde contaminatie van aan haar geleverde producten met Ethyleenoxide,
IV. meer subsidiair, Will Ingredients voor de door La William beweerdelijk geleden en/of te lijden schade als gevolg van de in de dagvaarding genoemde contaminatie van aan haar geleverde producten met Ethyleenoxide, niet verder aansprakelijk is dan de beperking van de aansprakelijkheid zoals vermeld in artikel 5 jo. 11.1 van de Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden van € 13.170,-,
V. meer subsidiair, Will Ingredients mede gelet op artikel 74 Weens Koopverdrag voor gevolgschade (alle andere schade dan schade aan de geleverde producten zelf) hoe dan ook niet aansprakelijk is,
en met veroordeling van La William in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
2.2.
Will Ingredients legt aan haar vorderingen in de kern het volgende ten grondslag. Al jarenlang koopt La William Stabilisator 12, een product in de voedingsmiddelenindustrie, van Will Ingredients. Een deel van de in 2020 en 2021 aan La William geleverde bestellingen bleek besmet te zijn met Ethyleenoxide. La William heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en zij heeft Will Ingredients hiervoor op 2 september 2021 aansprakelijk gehouden. Will Ingredients stelt zich op het standpunt dat zij zowel op grond van haar eigen Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden als op grond van het toepasselijke Weens Koopverdrag niet aansprakelijk is voor de schade die La William stelt te lijden.
in het incident
2.3.
La William vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. primair, zich onbevoegd verklaart tot kennisneming van de vorderingen van Will Ingredients,
II. subsidiair, de zaak aanhoudt totdat de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel in de zaak onder zaakkenmerk A/2024/00208 zich heeft uitgelaten over haar rechtsmacht,
III. Will Ingredients veroordeelt in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4.
La William legt aan haar incidentele vorderingen samengevat het volgende ten grondslag. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht ten aanzien van de ingestelde vorderingen van Will Ingredients. Er is namelijk geen sprake van een geldige forumkeuze voor de rechtbank Amsterdam, omdat niet is voldaan aan de vereiste duidelijke en nauwkeurige wilsovereenstemming die artikel 25 van de Verordening Brussel I bis [1] (hierna: Brussel I bis-Vo) vereist voor de geldigheid van een forumkeuzebeding.
Bovendien is sprake van litispendentie, omdat voor de gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen tegelijkertijd aanhangig zijn. La William heeft op 15 december 2023 in België een procedure aanhangig gemaakt tegen onder andere Will & Co B.V. Op 12 april 2024 heeft La William ook Will Ingredients in die procedure betrokken. La William vordert daarin schadevergoeding vanwege de gecontamineerde levering (van stabilisator 12) en de als gevolg daarvan vernietigde voorraad en margeverlies.
Uit artikel 29 Brussel I bis-Vo vloeit voort dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, dat is hier de rechtbank Amsterdam, de zaak ambtshalve moet aanhouden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, dat is hier de rechtbank in Brussel, vaststaat. Volgens La William heeft de Belgische rechter rechtsmacht, ofwel op basis van het forumkeuzebeding in de Algemene Aankoopvoorwaarden van La William, ofwel via de regel van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo omdat de overeenkomst is uitgevoerd in België.
2.5.
Will Ingredients voert verweer. Will Ingredients concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van La William in de kosten van het incident, met wettelijke rente. Will Ingredients voert samengevat het volgende aan. Er is een forumkeuze gemaakt in de zin van artikel 25 Brussel I bis-Vo voor de rechtbank in Amsterdam.
Daarnaast is sprake van litispendentie. De zaak is als eerste aangebracht voor de rechtbank in Amsterdam. Artikel 29 lid 1 Brussel I bis-Vo bepaalt dat de rechtbank in Brussel de zaak moet aanhouden. Bovendien geldt de uitzondering van artikel 31 lid 2 Brussel I bis-Vo. Dit artikel brengt ook met zich mee dat de rechtbank in Brussel de zaak ambtshalve dient aan te houden, totdat de rechtbank Amsterdam heeft beslist in dit incident over haar bevoegdheid.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij haar internationale bevoegdheid om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak dient te beoordelen aan de hand van de Brussel I bis-Vo. Er is immers sprake van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Brussel I bis-Vo, La William heeft woonplaats in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak is na 10 januari 2015 ingesteld, zodat voldaan is aan het materiële, formele en temporele toepassingsgebied van Brussel I bis-Vo.
Situatie van litispendentie
3.2.
Tussen partijen is naast de onderhavige procedure ook een procedure aanhangig bij de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel in België. Partijen zijn het erover eens dat tussen hen vorderingen aanhangig zijn bij gerechten van twee verschillende lidstaten en dat die vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. Dat betekent dat sprake is van een situatie van litispendentie.
3.3.
Artikel 29 lid 1 Brussel I bis-Vo bepaalt dat in geval van litispendentie de later ingestelde procedure in beginsel dient te worden aangehouden totdat het eerste aangesproken gerecht over zijn bevoegdheid heeft beslist (de litispendentieregel). De litispendentieregel strekt ertoe, in het belang van een goede rechtsbedeling, parallelle procedures voor gerechten van verschillende lidstaten en tegenstrijdige beslissingen die daarvan het gevolg kunnen zijn te voorkomen.
Is de Nederlandse of de Belgische zaak als eerste aangebracht?
3.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag welke procedure eerst aanhangig is gemaakt. Voor het vaststellen van het tijdstip van aanhangigheid van elk van beide zaken moet worden gekeken naar artikel 32 lid 1 Brussel I bis-Vo. Zowel in Nederland als in België geldt het systeem dat betekening van het stuk dat het geding inleidt, voorafgaat aan de indiening van dat stuk bij het gerecht. Dat betekent dat voor het tijdstip waarop elk van beide zaken is aangebracht, het bepaalde in artikel 32, eerste lid onder b, Brussel I bis-Vo van toepassing is. Op grond daarvan wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor betekening of de kennisgeving het gedinginleidende stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen. Met de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of kennisgeving wordt bedoeld de eerste autoriteit die de te betekenen of mee te delen stukken ontvangt.
3.5.
Niet in geschil is dat de procedure in België op 12 april 2024 door La William aanhangig is gemaakt tegen Will Ingredients. Op die datum is de dagvaarding van La William aan Will Ingredients in ontvangst genomen door de Belgische deurwaarder. Niet in geschil is dat La William vervolgens ook heeft gedaan wat zij met het oog op de indiening van de dagvaarding moest doen.
3.6.
De procedure in Nederland is later aanhangig gemaakt. De dagvaarding van Will Ingredients die bestemd is voor La William is weliswaar op 9 april 2024 in ontvangst genomen door de Nederlandse deurwaarder, maar Will Ingredients heeft nagelaten te doen wat zij met het oog op de indiening van de dagvaarding bij deze rechtbank moest doen. Immers, niet is komen vast te staan dat Will Ingredients de dagvaarding tijdig (dat wil zeggen, ingevolge artikel 125 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), uiterlijk één dag voor de roldatum van 29 mei 2024 waartegen zij La William had opgeroepen) heeft ingediend bij deze rechtbank. Uit het griffiedossier blijkt dat de dagvaarding van 9 april 2024, samen met het herstelexploot van 9 juni 2024, eerst op 28 juni 2024 door deze rechtbank is ontvangen. Voor zover Will Ingredients heeft gesteld dat zij de dagvaarding wel tijdig heeft ingediend, heeft zij dat niet aangetoond, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Het beroep van Will Ingredients op de tenzij-bepaling in artikel 125 lid 5 Rv [2] kan haar in dit verband niet baten. In het kader van dit litispendentiegeschil en de vraag op welk tijdstip de zaak ingevolge artikel 32 lid 1 Brussel I bis-Vo bij de Nederlandse rechter wordt geacht te zijn aangebracht, wordt alleen beoordeeld of is voldaan aan artikel 125 lid 2 Rv en speelt de tenzij-bepaling van artikel 125 lid 5 Rv geen rol.
Tussenconclusie: de Nederlandse procedure moet worden aangehouden, tenzij sprake is van een geldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter
3.7.
Een en ander betekent dat de Nederlandse procedure, ten opzichte van de Belgische procedure, als laatste is aangebracht. De litispendentieregel brengt dan mee dat deze rechtbank in beginsel haar uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van de Belgische rechter, waar de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
3.8.
Op de litispendentieregel is in artikel 31, tweede lid, Brussel I bis-Vo een uitzondering gemaakt voor het geval dat één van de aanhangige procedures is ingesteld bij een gerecht in een lidstaat dat bij uitsluiting bevoegd is op grond van een forumkeuzebeding als bedoeld in artikel 25 Brussel I bis-Vo. Over deze uitzondering is in overweging 22 van de considerans bij Brussel I bis-Vo opgenomen dat het in het forumkeuzebeding aangewezen gerecht in een dergelijke situatie voorrang krijgt om te beslissen over de geldigheid van het forumkeuzebeding.
3.9.
Op grond van artikel 31, tweede lid, in samenhang met artikel 29, eerste lid, van Brussel I bis-Vo moet deze rechtbank daarom beoordelen of zij bevoegd is op grond van de door Will Ingredients gestelde forumkeuze in haar Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden.
Forumkeuze voor de rechtbank Amsterdam?
3.10.
De geldigheid van een forumkeuzebeding moet autonoom op grond van het Unierecht worden beoordeeld aan de hand van artikel 25 Brussel I bis-Vo en de rechtspraak van het HvJ EU. Dat betekent ook dat de vraag naar de geldigheid van het forumkeuzebeding niet samenvalt met de vraag of de algemene voorwaarden van Will Ingredients van toepassing zijn op de hoofdovereenkomst tussen partijen. De geldigheid van een forumkeuzebeding moet immers afzonderlijk worden beoordeeld.
3.11.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU [3] moeten de voorwaarden waaraan een forumkeuzebeding op grond van artikel 25 Brussel I bis-Vo moet voldoen, strikt worden uitgelegd, omdat een dergelijk beding de algemene en bijzondere bevoegdheidsregels opzij zet. De aangezochte rechter moet concreet onderzoeken of een forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt, waarbij in elk geval moet zijn voldaan aan één van de door artikel 25, eerste lid, onder a tot en met c, Brussel I bis-Vo toegelaten vormvoorschriften.
3.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen wilsovereenstemming bereikt over het door Will Ingredients gestelde forumkeuzebeding.
3.13.
Partijen hebben in de tussen hen per e-mail gevoerde correspondentie bij het aangaan van de hoofdovereenkomst ieder verwezen naar hun eigen algemene voorwaarden. Zo heeft Will Ingredients bij het toezenden van de offerte verwezen naar haar algemene verkoopsvoorwaarden. In reactie daarop heeft La William een akkoord op de offerte gestuurd met een aankoopbon, met daarbij een verwijzing naar haar eigen algemene aankoopvoorwaarden (waarin een forumkeuzebeding voor de Belgische rechter is opgenomen) en met bijvoeging van die voorwaarden. Door Will Ingredients is gesteld dat zij bij de offerte haar algemene voorwaarden heeft meegestuurd. La William heeft dat betwist. De rechtbank kan op basis van de door Will Ingredients overgelegde producties niet vaststellen of Will Ingredients haar algemene voorwaarden had bijgevoegd bij de door haar verstuurde offertes. Voor bewijslevering in het kader van dit incident is geen plaats.
3.14.
Bij het vervolgens sturen van een orderbevestiging door Will Ingredients en het daarna sturen van een afroepbon door La William hebben partijen elk weer verwezen naar hun eigen algemene voorwaarden. Met die orderbevestiging heeft Will Ingredients haar algemene voorwaarden meegestuurd.
3.15.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat Will Ingredients in de correspondentie niet specifiek het forumkeuzebeding heeft genoemd of daar specifiek naar heeft verwezen. La William heeft dat evenmin gedaan. Ook heeft geen van partijen uitdrukkelijk laten weten de voorwaarden van de andere partij niet te accepteren.
3.16.
In een dergelijk geval [4] , waarbij partijen dus ieder naar eigen algemene voorwaarden verwijzen met daarin een forumkeuzebeding voor de gerechten in verschillende staten, terwijl niet vaststaat dat Will Ingredients haar algemene voorwaarden bij haar offerte had verstrekt, is geen sprake van instemming van La William met het forumkeuzebeding van Will Ingredients. Dit betekent dat het forumkeuzebeding van Will Ingredients niet het voorwerp is geweest van een duidelijk en nauwkeurig tot uiting gekomen wilsovereenstemming tussen partijen. Op grond van dat forumkeuzebeding is deze rechtbank dus niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak.
Afsluitende overwegingen
3.17.
Aan het door Will Ingredients gestelde forumkeuzebeding kan deze rechtbank geen bevoegdheid ontlenen om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak. Dat brengt in beginsel mee dat deze rechtbank op grond van de hoofdregel van artikel 29, eerste lid, Brussel I bis-Vo de procedure aanhoudt totdat de bevoegdheid van de Ondernemingsrechtbank Brussel vaststaat. Indien de Belgische rechter zich bevoegd verklaart, moet de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaren. Indien de Belgische rechter zich niet bevoegd verklaart, dan kan de rechtbank Amsterdam de behandeling van de onderhavige zaak voortzetten en moet zij voor het overige haar internationale bevoegdheid onderzoeken. Een aanhouding is dus alleen zinvol, indien deze rechtbank (mogelijk) op een andere grond dan de door Will Ingredients gestelde forumkeuze haar internationale bevoegdheid zou kunnen baseren. Will Ingredients heeft echter, afgezien van de door haar gestelde forumkeuze, geen andere (mogelijke) gronden aangevoerd waaraan de Nederlandse rechter bevoegdheid kan ontlenen. Dergelijke bevoegdheidsgronden zijn de rechtbank ook niet gebleken, mede in aanmerking genomen dat La William in België is gevestigd en niet in geschil is dat de overeenkomst tussen partijen is uitgevoerd in België. Welk recht van toepassing is op het geschil, speelt, anders dan partijen menen, geen rol bij het bepalen van rechtsmacht.
3.18.
Het voorgaande betekent dat bij deze stand van zaken het niet zinvol is om deze procedure nog aan te houden. De rechtbank zal daarom de primaire vordering in het incident toewijzen en zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van Will Ingredients.
3.19.
Will Ingredients zal als de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van La William in het incident en in de hoofdzaak, tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat: € 614,00 (1 punt x tarief II: € 614,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal: € 1.480,00
3.20.
De over de proceskostenveroordeling gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
4.1.
wijst de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring toe,
4.2.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Will Ingredients in de hoofdzaak,
4.3.
veroordeelt Will Ingredients in de proceskosten, aan de kant van La William vastgesteld op € 1.480,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Will Ingredients niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Will Ingredients € 92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
4.4.
veroordeelt Will Ingredients in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Voetnoten

1.De Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
2.Artikel 125 lid 5 luidt als volgt: De aanhangigheid van het geding vervalt indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op het in het tweede lid vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht.
3.Zie bijvoorbeeld HvJ EU 7 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:525, Höszig/Alstom, en HvJ 24 november 2022, ECLI:EU:C:2022:923, Tilman/Unilever.
4.Vergelijk gerechtshof Den Haag 25 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1120.