ECLI:NL:RBAMS:2024:75

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
10732360 EA VERZ 23-941
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet met toekenning van vergoedingen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en IMR B.V. [verzoeker] had een verzoek ingediend om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te ontvangen na zijn ontslag op staande voet door IMR. Het ontslag vond plaats op 14 augustus 2023, nadat [verzoeker] had geweigerd om in een door IMR verstrekt voertuig te rijden, omdat hij twijfels had over de verzekering van het voertuig. IMR beschouwde deze weigering als werkweigering en ontsloeg [verzoeker] per Whatsapp.

De kantonrechter oordeelde dat IMR onvoldoende onderzoek had gedaan voorafgaand aan het ontslag en dat er geen dringende reden was voor ontslag op staande voet. De rechter concludeerde dat het ontslag onterecht was en dat [verzoeker] recht had op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. Daarnaast werd een billijke vergoeding toegekend, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. IMR werd veroordeeld tot betaling van de vergoedingen, inclusief wettelijke rente, en moest ook een eindafrekening opmaken en salarisspecificaties verstrekken. De proceskosten werden eveneens aan IMR opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door werkgevers bij ontslag op staande voet en de noodzaak om voldoende bewijs te verzamelen voordat een dergelijke beslissing wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10732360 EA VERZ 23-941
beschikking van: 11 januari 2024
func.: 33623

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. M. Booij
t e g e n

de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

IMR B.V.
gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen: IMR
procederende bij haar directeur mr. [gemachtigde]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om wegens de opzegging van de arbeidsovereenkomst door IMR ten laste van IMR een billijke vergoeding toe te kennen. Daarnaast heeft [verzoeker] een verzoek gedaan om IMR te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen, met nevenverzoeken.
Op 13 december 2023 is de zaak mondeling behandeld. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens IMR was niemand verschenen. [verzoeker] heeft IMR vervolgens bij deurwaardersexploot opgeroepen voor een voortzetting van de mondelinge behandeling op 4 januari 2024. Op deze zitting is [verzoeker] met zijn gemachtigde verschenen. Namens IMR is haar directeur mr. [gemachtigde] verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Beschikking is bepaald op heden.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoeker] is op 1 oktober 2022 in dienst getreden bij IMR. De laatste functie die [verzoeker] vervulde is die van automonteur, met een salaris van € 2.044,- bruto per maand op basis van een werkweek van 38 uur.
1.2.
Voor de uitvoering van zijn werkzaamheden reisde [verzoeker] veel. Hij kreeg hiervoor een voertuig ter beschikking van IMR.
1.3.
Begin augustus 2023 heeft IMR een nieuwe bedrijfsauto aangeschaft. IMR heeft [verzoeker] op 5 augustus 2023 een foto geappt van een brief van de verzekeringsmaatschappij waarin staat dat het nieuwe voertuig in dekking was genomen en dat het voertuig verzekerd was en ermee mocht worden gereden.
1.4.
Op 14 augustus 2023 werd [verzoeker] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden staande gehouden door de politie, omdat de nieuwe bedrijfsauto waarin hij op dat moment reed volgens de politieagent onverzekerd was.
1.5.
[verzoeker] heeft diezelfde dag aan IMR laten weten dat hij de werkdag erna alleen met dit voertuig zou gaan rijden, als hij een bewijs ontving dat de verzekering was geregeld. Tussen partijen ontstond een discussie waarbij IMR meende dat [verzoeker] zich schuldig maakte aan werkweigering.
1.6.
IMR heeft [verzoeker] aangeboden zijn werkdag 15 augustus 2023 om te ruilen met een vrije dag die week zodat hij kon rijden in een ander voertuig, maar [verzoeker] had al andere afspraken, waardoor dit voor hem niet mogelijk was.
1.7.
Op 14 augustus 2023 is [verzoeker] per Whatsapp op staande voet ontslagen door IMR.

Verzoek en verweer

2. [verzoeker] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van IMR tot:
betaling van een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW van € 613,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023;
betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW van
€ 3.458,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2023;
betaling van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 lid 1 BW van
€ 13.245,12 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verzoekschrift;
betaling van het bedrag van € 2.273,59 bruto aan salaris over de maand juli 2023;
betaling van het bruto equivalent van het netto bedrag van € 1.255,11 aan salaris over de maand augustus 2023;
het doen van een deugdelijke eindafrekening;
betaling van de maximale wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het reeds verschuldigde salaris over de maanden juli en augustus 2023 en de eindafrekening, op het moment van toewijzen van de loonvordering;
afgifte van de salarisspecificaties vanaf oktober 2022 tot en met augustus 2023, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag, of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,- dat IMR in gebreke blijft de salarisspecificaties af te geven aan [verzoeker] ;
betaling van de wettelijke rente over de onder I, II, III, IV, V, VI en VII verzochte;
betaling van de proceskosten, met wettelijke rente.
3. [verzoeker] stelt dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW.
4. IMR verweert zich tegen het verzoek.
5. De overige stellingen en verweren van partijen komen voor zover relevant bij de beoordeling aan de orde.

Beoordeling

6. Op 14 augustus 2023 heeft IMR [verzoeker] op staande voet ontslagen omdat [verzoeker] niet bereid was om op 15 augustus 2023 in het door de IMR verstrekte voertuig te rijden om zijn werkzaamheden uit te voeren en niet bereid was een vrije dag om te ruilen voor 15 augustus zodat IMR een ander voertuig voor [verzoeker] beschikbaar zou hebben.
7. Wat hieraan voorafging is dat [verzoeker] in hetzelfde voertuig op 14 augustus 2023 door de politie werd aangehouden en zijn autopapieren zijn gecontroleerd. Hij had geen verzekeringspapieren van de auto bij zich omdat IMR de auto recent had aangeschaft en nog geen verzekeringspapieren had ontvangen van de verzekeringsmaatschappij. Wel had IMR aan [verzoeker] op 5 augustus 2023 een foto geappt van een brief van de verzekeringsmaatschappij waarin staat dat het voertuig in dekking was genomen en dat het voertuig verzekerd was en ermee mocht worden gereden. De politieagent die [verzoeker] heeft aangehouden twijfelde of de auto daadwerkelijk was verzekerd en vond de brief van de verzekeringsmaatschappij onvoldoende om dat te kunnen vaststellen. De politieagent heeft geen bekeuring uitgeschreven. [verzoeker] heeft privé eerder al een keer een boete gehad voor onverzekerd rijden. Door de mededeling van de politieagent vertrouwde [verzoeker] er niet langer op dat het voertuig was verzekerd en weigerde hij de volgende werkdag in het voertuig te rijden, tenzij IMR kon aantonen dat het voertuig daadwerkelijk verzekerd was. Deze weigering heeft IMR opgevat als een werkweigering als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub j BW en [verzoeker] terstond ontslagen per Whatsapp. Ook was [verzoeker] niet bereid zijn werkdag om te ruilen met een vrije dag omdat hij voor die dag afspraken had staan en de kwestie van de verzekering een probleem was van IMR.
8. Artikel 7:678 lid 1 BW geeft aan dat voor ontslag op staande voet, zonder opzegtermijn, een dringende reden aanwezig dient te zijn. Een dringende reden is een zodanige gedraging van een werknemer dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 BW is een aantal dringende redenen opgenomen, waaronder onder sub j.; werkweigering. Werkweigering is het hardnekkig weigeren te voldoen aan een redelijke opdracht of bevel van de werkgever.
9. Voor de beoordeling is verder van belang dat er zowel sprake is van objectieve als subjectieve dringendheid. Er dient dus een dringende reden te zijn en de werkgever had niet kunnen volstaan met een andere wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst of een minder vergaande sanctie zoals een waarschuwing of een loonsanctie.
10. De weigering van [verzoeker] is een werkweigering in de zin van de wet. De opdracht van IMR om in het busje te rijden was redelijk, nu voldoende is gebleken dat IMR het voertuig verzekerd had en de brief van de verzekeringsmaatschappij aan [verzoeker] had gestuurd waaruit dat bleek. Dat de politieagent zijn twijfels had of het voertuig was verzekerd, maakt dit niet anders. Hoewel het wel begrijpelijk is dat [verzoeker] IMR nogmaals heeft gevraagd of de auto daadwerkelijk verzekerd was, is de reactie van de opdracht van IMR aan [verzoeker] eveneens begrijpelijk, nu zij bewijs had dat het voertuig in dekking was genomen.
11. IMR heeft echter onvoldoende onderzoek gedaan voorafgaand aan het ontslag op staande voet. Van IMR had mogen worden verwacht, na de mededelingen van [verzoeker] over de aanhouding en hetgeen de politieagent heeft aangegeven over de verzekering, dat zij nader onderzoek had gedaan. Dit is echter achterwege gebleven. IMR heeft wel contact opgenomen met de politie en de verzekeraar, maar heeft de uitkomsten niet met [verzoeker] besproken en evenmin daarop gewacht alvorens [verzoeker] te ontslaan. Daarnaast heeft IMR onvoldoende overwogen of niet kon worden volstaan met een regulier ontslag of met een andere sanctie. [verzoeker] was al een jaar in dienst bij IMR, inmiddels voor onbepaalde tijd en [verzoeker] en IMR waren positief over elkaar en hun samenwerking. Hieraan doet niet af dat [verzoeker] vaker kritisch was op de voertuigen die hij meekreeg en dat hij vond dat een voertuig verzekerd, APK gekeurd en in technisch goede staat diende te zijn. Dit zijn namelijk redelijke eisen die een werknemer mag stellen. Het belang van [verzoeker] was groot. Door het ontslag op staande voet verloor hij zijn inkomen en de mogelijkheid om een uitkering te krijgen. Dat hij hierdoor zijn woning heeft moeten verkopen, is onvoldoende komen vast te staan.
12. De kantonrechter betrekt alle bovenstaande omstandigheden bij de beoordeling en komt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet dient te worden vernietigd. Nu [verzoeker] berust in het ontslag, betekent dit dat IMR een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding verschuldigd is aan [verzoeker] . De vergoeding wegens onregelmatige opzegging is gelijk aan het verschuldigde loon over de wettelijke opzegtermijn (artikel 7:672 lid 11 BW), die in dit geval een maand bedraagt. De kantonrechter stel de vergoeding wegens onregelmatige opzegging dan ook vast op het loon tot 1 oktober 2023.
13. De verschuldigdheid van de transitievergoeding volgt uit de wet nu het het initiatief van de werkgever is om het dienstverband te beëindigen. De kantonrechter zal de betaling van de gevraagde vergoeding toewijzen.
14. In beginsel maakt [verzoeker] aanspraak op een billijke vergoeding nu het ontslag op staande voet is vernietigd. De kantonrechter houdt rekening met alle omstandigheden van het geval, en in het bijzonder dar er wel sprake is geweest van werkweigering en het niet voldoen aan een redelijke opdracht. De billijke vergoeding stelt de kantonrechter derhalve op een bruto maandsalaris te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, (€ 2.044,- x 1,08%) € 2.207,52 bruto.
15. Tot de datum van het ontslag, 14 augustus 2023, kan [verzoeker] aanspraak maken op loon. Onbetwist is gebleven dat IMR het loon over juli en augustus 2023 niet (volledig) heeft betaald aan [verzoeker] . De daarop gerichte verzoeken worden toegewezen. Op grond van artikel 7:625 BW is IMR over het achterstallige salaris de wettelijke verhoging van maximaal 50% verschuldigd.
16. IMR dient een eindafrekening op te maken en [verzoeker] te voorzien van deugdelijke salarisspecificaties. Ook deze verzoeken worden toegewezen. De kantonrechter zal IMR een termijn van 8 dagen geven om aan de veroordeling te voldoen.
17. Over de toewijsbare vergoedingen is IMR wettelijke rente verschuldigd.
18. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, wordt IMR veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] .

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt IMR om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 613,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt IMR om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 3.458,45 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 augustus 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt IMR om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 2.207,52 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het verzoekschrift tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt IMR om aan [verzoeker] te betalen:
  • het salaris over de maand juli 2023 van € 2.273,59 bruto, minus hetgeen IMR reeds heeft voldaan;
  • het bruto equivalent van het netto bedrag van € 1.255,11 aan salaris over de maand augustus 2023, minus hetgeen IMR reeds heeft voldaan;
  • de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris van de maanden juli en augustus 2023;
  • de wettelijke rente over alle onder IV. genoemde bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt IMR tot het doen van een deugdelijke eindafrekening binnen acht dagen na betekening van deze beschikking;
veroordeelt IMR tot afgifte van de salarisspecificaties vanaf oktober 2022 tot en met augustus 2023 binnen acht dagen na betekening van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag, of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,- dat IMR in gebreke blijft de salarisspecificaties af te geven aan [verzoeker] ;
veroordeelt IMR in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op:
- salaris € 529,-
- griffierecht € 86,-
-----------------
totaal € 615,-
voor zover van toepassing, inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de voldoening;
veroordeelt IMR in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter en op 11 januari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter