ECLI:NL:RBAMS:2024:7419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13-229597-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Denemarken

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de rechtbank in Viborg, Denemarken. De officier van justitie had op 11 september 2024 verzocht om de behandeling van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Nederlandse nationaliteit, was aanwezig op de zitting van 7 november 2024, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de omschrijving van het strafbare feit, illegale handel in verdovende middelen, genoegzaam is. De verdediging had aangevoerd dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege onvoldoende informatie over de rol van de opgeëiste persoon, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de verdenking te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in Nederland beter kan re-integreren na een eventuele veroordeling in Denemarken, en dat de garantie van de Deense autoriteiten voldoende was om de overlevering toe te staan.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn, ondanks dat het feit geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar Denemarken zal worden overgeleverd voor het feit zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-229597-24
Datum uitspraak: 21 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 11 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2024 door de rechtbank in Viborg, Denemarken (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat in Cadier en Keer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beschikking van de rechtbank Viborg van 19 juni 2024 (met kenmerk SS2082/2024). Deze beschikking is een voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub c OLW.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Deens recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt primair dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de omschrijving van het strafbare feit niet genoegzaam is. In het EAB ontbreekt informatie over hoe de verdenking tegen (specifiek) deze opgeëiste persoon is gerezen en wat zijn rol precies zou zijn geweest. Subsidiair dient de behandeling van de zaak aangehouden te worden om nadere informatie hierover op te vragen bij de Deense autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering toegestaan kan worden. De OLW vereist niet dat de gronden van de verdenking en de precieze rol van de opgeëiste persoon worden vermeld in het EAB. Het gaat erom dat duidelijk is wat de verdenking is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens bevat op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het EAB bevat een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van de datum, de plaats en (gelezen in samenhang met het A-formulier) de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit (te weten als dader). Die beschrijving waarborgt ook de naleving van het specialiteitsbeginsel. Het EAB behoeft niet te vermelden op basis van welke onderzoeksgegevens de verdenking jegens de opgeëiste persoon is gerezen.
Bovendien verkeert de zaak nog in de vervolgingsfase en hoeven de verdenking en rol van de opgeëiste persoon nog niet helemaal uitgekristalliseerd te zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feitsomschrijving genoegzaam is en dat het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Director of Public Prosecutionsin Kopenhagen heeft op 7 oktober 2024 de volgende garantie gegeven:
“In compliance with article 5 (3) of the Council Framework Decision on European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/JHA) and based on the request of the Dutch judicial authorities, the Danish Director of Public Prosecutions hereby guarantees that [opgeëiste persoon] , when surrendered to the Danish authorities, will be returned to the Netherlands to serve his sentence there, provided that following his surrender a prison sentence or other measure depriving him of his liberty would be imposed upon him and he requests such a transfer.
[…]
The Danish Director of Public Prosecutions also guarantees that [opgeëiste persoon] will be officially instructed during the procedures in Denmark about his right to request serving his prison sentence or other measure depriving him of his liberty in the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft geen verweer gevoerd op dit punt.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek vindt plaats in Denemarken,
  • de medeverdachten bevinden zich in Denemarken,
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Deense markt en zijn ook ingevoerd in Denemarken, en
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om de vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn en dat de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van de feiten en de argumenten van de officier van justitie vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank in Viborg, Denemarken, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.