Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank in Viborg, Denemarken. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1995, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De officier van justitie had op 11 september 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 21 juni 2024 was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 7 november 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, maar beroept zich niet op de garantie als bedoeld in artikel 6 OLW. De rechtbank heeft overwogen dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, maar dat dit onvoldoende aanleiding vormt om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden toegestaan, aangezien het onderzoek in Denemarken plaatsvindt en het Nederlandse openbaar ministerie niet voornemens is om de vervolging in te stellen.
De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. M.E.M. James-Pater, en de rechters mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, in aanwezigheid van griffier L.E. Poel. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.