ECLI:NL:RBAMS:2024:7418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13-229620-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Denemarken

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank in Viborg, Denemarken. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1995, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De officier van justitie had op 11 september 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 21 juni 2024 was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 7 november 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, maar beroept zich niet op de garantie als bedoeld in artikel 6 OLW. De rechtbank heeft overwogen dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, maar dat dit onvoldoende aanleiding vormt om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden toegestaan, aangezien het onderzoek in Denemarken plaatsvindt en het Nederlandse openbaar ministerie niet voornemens is om de vervolging in te stellen.

De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. M.E.M. James-Pater, en de rechters mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, in aanwezigheid van griffier L.E. Poel. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-229620-24
Datum uitspraak: 21 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 11 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2024 door de rechtbank in Viborg, Denemarken (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
feitelijk verblijfadres:
[verblijfsadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een beschikking van de rechtbank Viborg van 19 juni 2024 (met kenmerk SS2082/2024). Deze beschikking is een voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub c OLW.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Deens recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit maar beroept zich niet op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft geen verweer gevoerd op dit punt.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek vindt plaats in Denemarken,
  • de medeverdachten bevinden zich in Denemarken,
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Deense markt en zijn ook ingevoerd in Denemarken, en
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om de vervolging in te stellen.
De officier van justitie verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2021:7124) waaruit de ratio van artikel 13 OLW blijkt.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn en dat de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is om te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van de feiten en de argumenten van de officier van justitie vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank in Viborg, Denemarken voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.