ECLI:NL:RBAMS:2024:7391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13/163458-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine en schuldheling van bankpassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine en aan schuldheling van bankpassen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot een misdrijf als bedoeld in de Opiumwet, gepleegd op 14 mei 2024 in Amsterdam. Daarnaast werd hij beschuldigd van heling van bankpassen in de periode van 22 april tot en met 14 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn woning verschillende voorwerpen en stoffen voorhanden had die bestemd waren voor de productie van methamfetamine. Tijdens de doorzoeking van zijn woning zijn onder andere jerrycans, chemicaliën en een afzuiginstallatie aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine, omdat hij wist dat deze voorwerpen en stoffen in zijn woning aanwezig waren. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, omdat hij bankpassen voorhanden had waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleid wonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/163458-24
Datum uitspraak: 27 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 13 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort weergegeven – beschuldigd van:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid van de Opiumwet op 14 mei 2024 in Amsterdam en subsidiair medeplichtigheid aan die voorbereidingshandelingen door zijn woning ter beschikking te stellen;
heling van (bank)passen ten name van onder andere [persoon 1] , gepleegd in de periode van 22 april tot en met 14 mei 2024 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 vindt zij het primair ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen kan worden bewezen, nu verdachte in zijn woning verschillende voorwerpen en stoffen die bestemd zijn voor de productie van methamfetamine voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie dat kan worden bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de passen, die op naam van een ander staan, door misdrijf zijn verkregen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het vervaardigen van methamfetamine. Uit het dossier kan namelijk niet worden afgeleid dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het drugslab. Verdachte heeft verklaard dat hij geen sleutel van de slaapkamer meer heeft en niet wist wat er in de slaapkamer stond. Hij is daarnaast niet gezien met spullen en ook is er geen bewijs dat hij betrokken is geweest bij de inrichting van het drugslab. Verder is er geen DNA van verdachte aangetroffen op een aantal goederen die in de slaapkamer stonden.
Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat alleen medeplichtigheid kan worden bewezen, omdat op basis van het dossier hooguit kan worden vastgesteld dat verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van opzet- en schuldheling. Het was een komen en gaan van gebruikers in de woning van verdachte. Mogelijk heeft één van hen de passen in de woning van verdachte achtergelaten. Het is niet vast te stellen dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat de passen door misdrijf zijn verkregen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
Op 14 mei 2024 werd in het kader van een lopend onderzoek naar [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) door verbalisanten geobserveerd dat [medeverdachte] samen met verdachte een woning aan de [adres 1] in Amsterdam verliet. Deze woning stond op naam van verdachte. Verdachte en [medeverdachte] stapten in de auto van [medeverdachte] . Verdachte verliet na een aantal seconden weer het voertuig en liep terug de woning in. [medeverdachte] is vervolgens aangehouden door de verbalisanten en zijn auto is doorzocht. In de auto zijn verdovende middelen aangetroffen.
Vervolgens hebben de verbalisanten de woning van verdachte doorzocht. In de slaapkamer, die op dat moment op slot zat, zijn meerdere jerrycans, dozen, flessen, een ventilatiebuis met een motor, een centrifuge, een thermometer, een kookplaat, pannen, een afzuigslang met een koolstoffilter en diverse vaten met vermoedelijk chemicaliën aangetroffen. In de woonkamer zijn onder andere flessen ammoniak, een pannetje met aanslag en een tang, een weegschaal en boterhamzakjes aangetroffen. Ook is op de eettafel in een verpakking van zakdoeken, een reeks pasjes aangetroffen die (grotendeels) op naam stonden van [persoon 1] .
3.3.2.
Bewezenverklaring medeplegen voorbereidingshandelingen vervaardiging van methamfetamine (feit 1, primair)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine door verschillende voorwerpen en stoffen die daarvoor bestemd zijn, voorhanden te hebben gehad. Daartoe overweegt zij als volgt.
Voorwerpen en stoffen bestemd voor vervaardiging van methamfetamine
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er in de slaapkamer van de woning van verdachte een afzuiginstallatie, een beton/cementmixer, klemdekselvaten, RVSpannen, jerrycans en verschillende hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen aanwezig waren. Uit het onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat de afgenomen monsters uit de slaapkamer methamfetamine, benzylmethylketon (BMK) en fosforzuur bevatten. Het voorhanden hebben van deze voorwerpen, chemicaliën en grondstoffen is vereist voor de vervaardiging van synthetische drugs (methamfetamine) en kan dan ook worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging daarvan.
Wetenschap van aanwezigheid voorwerpen en stoffen
Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen en stoffen in de slaapkamer, omdat de slaapkamer werd gebruikt door een man die hij kent als ‘ [bijnaam] ’. Volgens verdachte had hij geen sleutel van de slaapkamer en kon hij daarom ook niet meer in de slaapkamer komen. De slaapkamer was immers ook via de buitendeur bereikbaar en zo kwam ‘ [bijnaam] ’ de kamer binnen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, omdat de vriendin van verdachte heeft verklaard dat verdachte en zij soms in de slaapkamer sliepen. Verder heeft verdachte ook verklaard dat hij in eerste instantie met ’ [bijnaam] ’ een afspraak had gemaakt die inhield dat hij spullen in de woning van verdachte mocht neerzetten in ruil waarvoor verdachte af en toe wat
dopekreeg. Daarnaast zijn niet alleen in de slaapkamer, maar ook in de woonkamer van verdachte verschillende voorwerpen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met vervaardiging van harddrugs, zoals de pan met aanslag. Verdachte moet de voorwerpen en stoffen dus hebben gezien. Bovendien heeft verdachte tijdens de doorzoeking van zijn woning verklaard
“het is voor mij natuurlijk wel makkelijk als ik wat krijg als een jongen hier wat kookt, dat hij aan mij vraagt of hij een pannetje van mij mag lenen en dat ik in ruil ervoor een bolletje cocaïne krijg”.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat het drugslab in zijn woning aanwezig was en dat er drugs in zijn woning werd vervaardigd. Dat er geen DNA van verdachte is aangetroffen op de maatbeker, een blauw vat, een hengsel van een pan en een handschoen die in de slaapkamer lagen, doet aan het voorgaande niets af omdat dat de wetenschap van aanwezigheid van die voorwerpen en stoffen niet uitsluit.
Voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen
Nu de voorwerpen en stoffen in de woning van verdachte zijn aangetroffen, heeft hij daarover kunnen beschikken en bevonden deze zich in zijn machtssfeer. Daarmee is bewezen dat hij de voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van verdachte vast dat hij deze goederen en stoffen samen met een ander (in ieder geval met ‘ [bijnaam] ’) voorhanden heeft gehad.
3.3.3.
Bewezenverklaring schuldheling (feit 2)
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte passen voorhanden heeft gehad, waarvan hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf zijn verkregen.
Uit het dossier volgt dat de passen op 29 januari 2024 zijn gestolen en ongeveer een halve maand later in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Deze passen zijn grotendeels op naam van [persoon 1] en één pas is op naam van haar neefje [persoon 2] gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de passen in zijn woning lagen en dat hij nog na wilde gaan van wie de passen waren.
De rechtbank stelt voorop dat als iemand (bank)passen voorhanden krijgt die op naam van een onbekende zijn gesteld, diegene op dat moment moet beseffen dat de kans groot is dat de passen zijn gestolen. Dat geldt des te meer als die bankpassen door een onbekend persoon zijn achtergelaten in een woning. Het ligt op de weg om vervolgens onderzoek te doen naar de herkomst ervan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ernstige mate tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. Hij heeft immers niet direct nader onderzoek ingesteld naar de herkomst van de passen en ze kennelijk in zijn woning laten liggen. Hierdoor heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Verdachte had gelet op het voorgaande dus redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze bankpassen door misdrijf zijn verkregen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1, primair:
op 14 mei 2024 te Amsterdam (in een woning gelegen aan de [adres 1] ), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van hoeveelheden methamfetamine zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, tezamen en in vereniging met zijn mededader, toen aldaar in een pand gelegen aan of bij de [adres 1] , aldaar, voorwerpen en stoffen, te weten (onder meer)
- een klemdekselvat gevuld met metamfetamine, in totaal (ongeveer) 30 liter en
- een 20 liter jerrycan gevuld met (restanten) metamfetamine, in totaal (ongeveer) 10 ml en
- een 2,5 liter maatbeker gevuld met (restanten) metamfetamine, in totaal (ongeveer) 2 liter en
- een 30 liter klemdekselvat gevuld met metamfetamine, in totaal (ongeveer) 10 liter en
- een 200 liter klemdekselvat gevuld met metamfetamine, in totaal (ongeveer) 60 liter en
- een 30 liter klemdekselvat gevuld met metamfetamine, in totaal (ongeveer) 20 liter en
- een 20 liter jerrycan gevuld met (restanten) BMK, in totaal (ongeveer) 10 ml en
- een 20 liter RVS-pan gevuld met (restanten) BMK, in totaal (ongeveer) 7 liter en
- één of meer (witte) 1 liter flessen gevuld met BMK, in totaal (ongeveer) 1 liter en
- een 1,5 liter (Pepsi) petfles gevuld met (een onbekend gebleven hoeveelheid) BMK en
- een (lege) 60 liter klemdekselvat en
- één of meer (lege) jerrycans en
- één of meer blikken gevuld met (restanten) tolueen, in totaal (ongeveer) 6 liter en
- één of meer jerrycans gevuld met zoutzuur, in totaal (ongeveer) 9 liter en
- één of meer (witte) jerrycans gevuld met zoutzuur, in totaal (ongeveer) 15 liter en
- één of meer flessen gevuld met Aceton, in totaal (ongeveer) 4 liter en
(technische) apparaten en materialen (te weten (onder meer)) plastic bakken en (plastic) flessen en jerrycans en (klemdeksel)vaten en slangen (ten behoeve van afvoer (van dampen)) en afzuigbuizen en (RVS-)pannen en een afzuiginstallatie en een (drugs)weegschaal en een beton/cement mixer en (lege) emmers en maatbekers), voor het vervaardigen van metamfetamine, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Feit 2:
op 14 mei 2024 te Amsterdam meerdere (bank)passen (waaronder (bank)passen ten name van [persoon 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Zij heeft verzocht om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen. Daarbij heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten zijn verslavings- en huisvestingsproblematiek en zijn financieel kwetsbare situatie.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine door een drugslab in zijn woning voorhanden te hebben gehad. Het opslaan en bewerken van diverse chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium zoals wat in de slaapkamer van de woning op het adres [adres 1] was ingericht, brengt grote risico’s voor de veiligheid met zich mee. Zo kan er brand ontstaan, is er ontploffingsgevaar en is het vrijkomen van giftige en bijtende dampen niet alleen levensgevaarlijk voor de producenten van de drugs, maar ook voor mensen in de omgeving van het laboratorium. Dat er (mogelijk giftige) dampen vrijkwamen uit de woning wordt bevestigd door een buurvrouw die heeft verklaard dat het in het trapportiek bij de woning erg chemisch rook en dat zij er van moest kokhalzen. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt en dat is zeer schadelijk voor het milieu. Ook gaat de verspreiding van en handel in harddrugs gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Het op de illegale markt komen van dergelijke verdovende middelen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een negatief effect op het financiële en economische verkeer. Harddrugs zijn verslavend en kunnen grote schade aanrichten aan de gezondheid van de gebruikers daarvan.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling. Feiten als heling dragen ertoe bij dat andere criminaliteit zoals diefstal in stand blijft en het geeft een gevoel van onveiligheid.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 16 september 2024 blijkt dat verdachte meerdere keren voor vermogensdelicten en één keer voor de handel in harddrugs is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 29 oktober 2024 over verdachte. De reclassering ziet zijn chronische harddrugsverslaving als direct delictgerelateerd. Daarnaast is sprake van huisvestingsproblematiek, wat recidive verhogend kan werken. Het risico op recidive wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen en aan de proeftijd alleen een meldplicht en begeleid wonen of maatschappelijke opvang als bijzondere voorwaarden te verbinden. Andere voorwaarden zijn niet nodig, omdat verdachte al in een toezicht loopt in het kader van de in een andere strafzaak opgelegde voorwaardelijke straf.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Hoewel in het algemeen strafverzwarend meeweegt dat verdachte samen met een ander de aangetroffen voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, zal de rechtbank deze omstandigheid verdachte beperkt aanrekenen. Uit het dossier volgt dat verdachte zich als drugsverslaafde in een kwetsbare positie bevond en vermoedelijk vanuit die positie toestemming heeft geven zijn woning te laten gebruiken voor het drugslab.
De rechtbank heeft er gelet op zijn huidige persoonlijke omstandigheden onvoldoende vertrouwen in dat verdachte zonder aanvullend toezicht van de reclassering in staat is om in de toekomst voldoende weerstand te bieden tegen een vergelijkbaar verzoek zijn woning ter beschikking te stellen in ruil voor drugs, mocht zich dat voor gaan doen. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de op te leggen straf in voorwaardelijke zin opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte tijdens zijn proeftijd met de reclassering in contact staat en in een begeleid wonen instelling verblijft.
Alles afwegende zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. Aan deze proeftijd verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
-
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Ten aanzien van feit 2:
-
schuldheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
-
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraak bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na aanmelding. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2024.
[...]