ECLI:NL:RBAMS:2024:7390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13/163462-24 en 13/144170-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en aflevering van drugs met bewezen aanwezigheid van cocaïne

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en afleveren van drugs, waaronder cocaïne. De verdachte, geboren in 2005 en woonachtig in Amsterdam, werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine en het opzettelijk aanwezig hebben van 9,82 gram cocaïne. Tijdens de zitting op 13 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. S. de Bont, gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.S. Kat, pleitte voor vrijspraak van het eerste feit en beperkte bewijsvoering voor de andere feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor methamfetamine, en heeft de verdachte hiervan vrijgesproken. Echter, de rechtbank oordeelde dat de handel in cocaïne en de opzettelijke aanwezigheid van 9,82 gram cocaïne wel bewezen konden worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op observaties van de politie en verklaringen van getuigen, die bevestigden dat de verdachte betrokken was bij de verkoop van cocaïne aan verschillende personen in de periode van 11 tot en met 14 mei 2024.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde dat de drugs onttrokken moesten worden aan het verkeer. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 45 dagen jeugddetentie gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte, hoewel hij jong was, geen hulpvraag had en dat zijn eerdere veroordelingen voor drugshandel in strafverzwarende zin meegewogen werden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/163462-24 en 13/144170-22 (tul)
Datum uitspraak: 27 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 in Amsterdam,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort weergegeven – beschuldigd van:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot het vervaardigen van methamfetamine op 14 mei 2024 in Amsterdam;
het medeplegen van handel in cocaïne en/of andere verdovende middelen op lijst I van de Opiumwet in de periode van 7 april 2024 tot en met 14 mei 2024 in Amsterdam;
het opzettelijk aanwezig hebben van 9,82 gram cocaïne op 14 mei 2024 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Het drugslab is in de slaapkamer van de woning op het adres [adres 2] aangetroffen en op basis van het dossier is niet vast te stellen dat verdachte daar is geweest.
De officier van justitie vindt wel bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. De handel in cocaïne kan worden bewezen op basis van de observaties van de politie, de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de verklaring van [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) dat verdachte soms gebruikmaakt van de keuken en dat er in die keuken voorwerpen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met drugs. De officier van justitie vindt daarbij bewezen dat verdachte dat de melding misdaad anoniem op 7 april 2024 als startpunt dient, zodat de gehele ten laste gelegde periode kan worden bewezen. Verder heeft verdachte de 9,82 gram cocaïne opzettelijk aanwezig gehad, omdat deze is aangetroffen in de auto die hij gebruikte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ook op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot het vervaardigen van methamfetamine. Er is namelijk geen bewijs dat verdachte in de slaapkamer is geweest waar het drugslab is aangetroffen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vindt zij primair dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat tijdens de observaties geen handelingen zijn waargenomen die duiden op een transactie. Subsidiair is haar standpunt dat op basis van het dossier maximaal een pleegperiode van een week is vast te stellen, te weten van 7 tot en met 14 mei 2024. De melding misdaad anoniem op 7 april 2024 kan niet als startpunt dienen voor de pleegperiode, omdat deze weinig concreet en specifiek is. Ook is door de politie hier geen nader onderzoek naar ingesteld.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
Op 29 februari en 7 april 2024 zijn er bij de politie Meld Misdaad Anoniem (MMA) meldingen binnengekomen waaruit volgt dat verdachte zou handelen in verdovende middelen. Hierna is een onderzoek naar verdachte gestart en is hij vanaf 7 mei tot aan zijn aanhouding op 14 mei 2024 meerdere malen door verbalisanten geobserveerd.
Op 14 mei 2024 is verdachte aangehouden nadat door verbalisanten geobserveerd werd dat hij samen met [getuige 2] een woning aan de [adres 2] in Amsterdam verliet. Deze woning stond op naam van [getuige 2] . Verdachte en [getuige 2] stapten in de auto van verdachte. [getuige 2] verliet na een aantal seconden weer het voertuig en liep terug de woning in. Verdachte is vervolgens aangehouden door de verbalisanten en zijn auto is doorzocht. In de auto is een pan met daarin twee bekers aangetroffen. Op de bodem van de pan zat een witte aanslag. In beide bekers zaten restanten van wit poeder. In het middenconsole van het voertuig is een en koffiefilter met witkleurige brokjes en doosje snus aangetroffen. Dit doosje had met een dubbele deksel, waarin 8 witte in plastic verpakte bolletjes werden aangetroffen.
Vervolgens hebben verbalisanten de woning van [getuige 2] doorzocht. In de woning zijn meerdere goederen aangetroffen die gebruikt worden om methamfetamine te vervaardigen.
3.3.2.
Vrijspraak van medeplegen van voorbereidingshandelingen handel in methamfetamine (feit 1)
De rechtbank is van oordeel, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van methamfetamine. Hoewel is waargenomen dat verdachte zich bij de woning van [getuige 2] aan de [adres 2] bevond en uit die woning kwam lopen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat hij wetenschap heeft gehad van of betrokken is geweest bij het drugslab dat in de slaapkamer van deze woning is aangetroffen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
3.3.3.
Bewezenverklaring handel in cocaïne en partiële vrijspraak medeplegen en deel pleegperiode (feit 2)
De rechtbank is wel van oordeel dat de handel in cocaïne in de periode van 11mei 2024 tot en met 14 mei 2024 kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Bewezenverklaring handel in harddrugs
Op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat verdachte de dealer van [getuige 1] is en cocaïne aan hen verkoopt of aflevert. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen ook vast dat dit in de periode van 11 tot en met 14 mei 2024 heeft plaatsgevonden.
Op 11 en 13 mei 2024 is namelijk waargenomen dat verdachte bij de woning van [getuige 1] naar binnen stapt en daar voor korte duur (enkele minuten) blijft en daarna weer vertrekt. Uit de politiesystemen staat [getuige 1] geregistreerd als harddrugsgebruiker. Hierbij wordt op 13 mei 2024 gezien dat hij voordat hij naar binnen stapte, veel om zich heen keek. Verdachte heeft voor deze ‘flitsbezoeken’ geen verklaring gegeven. Uit het dossier blijkt verder ook niet dat zij, naast dat verdachte cocaïne aan [getuige 1] verkocht, op een andere manier met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Daarnaast heeft verdachte op 14 mei 2024 een bericht naar [getuige 1] verstuurd met de tekst:
“Dat je het weet, ik ben met een half uur pas actief. Ben ff maken”.Kennelijk wil hij [getuige 1] op de hoogte brengen dat hij nog niet beschikbaar is omdat hij nog iets moet maken. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over dit bericht. Gelet op de verklaring van [getuige 2] dat verdachte wel eens cocaïne in zijn woning kookt, gaat de rechtbank ervan uit dat dit bericht duidt op het klaarmaken van cocaïne. Dit ziet de rechtbank als ondersteuning bij de vaststelling dat verdachte op de waargenomen momenten cocaïne aan [getuige 1] heeft verkocht en afgeleverd.
Op 14 mei 2024 heeft verdachte een soortgelijk kort bezoek gebracht aan [getuige 2] . De verbalisanten hebben waargenomen dat [getuige 2] samen met verdachte uit de woning van [getuige 2] liep en daarna in de auto van verdachte stapte. [getuige 2] heeft over dit bezoek verklaard dat verdachte hem een bolletje cocaïne heeft gegeven. Gelet op het voorgaande en dat er in de auto van verdachte bolletjes en brokjes cocaïne zijn aangetroffen in de koffiefilter en het doosje met snus, stelt de rechtbank vast dat verdachte cocaïne aan hem heeft afgeleverd.
Tot slot is de rechtbank ook van oordeel dat – mede gelet op het voorgaande – is bewezen dat andere waargenomen bezoeken bij twee woningen in Amsterdam op 11 mei 2024 aan te merken zijn als momenten waarbij verdachte drugs heeft verkocht of afgeleverd. Verdachte heeft ook voor deze bezoekmomenten geen verklaring gegeven.
Partiële vrijspraak deel pleegperiode en medeplegen
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de raadsvrouw, dat de MMA-melding op 7 april 2024 onvoldoende is om te dienen als bewijs voor het startpunt van de pleegperiode. Een MMA-melding geldt immers niet als bewijsmiddel en het dossier bevat verder geen bewijs voor het dealen van verdovende middelen tussen 7 april en 10 mei 2024. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit deel van de pleegperiode, te weten 7 april 2024 tot en met 10 mei 2024.
Ook is niet bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. De rechtbank spreekt hem daarom vrij van medeplegen.
3.3.4.
Bewezenverklaring opzettelijk aanwezig hebben van 9,82 gram cocaïne (feit 3)
Ook is bewezen dat verdachte opzettelijk 9,82 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de auto van verdachte zijn acht bolletjes in het doosje met snus en een koffiefilter met witte brokjes aangetroffen. Deze zijn door de forensische opsporing in het laboratorium getest. De rechtbank stelt op grond van het rapport vast dat deze bolletjes en witte brokjes in totaal 9,82 gram cocaïne bevatten.
Verdachte heeft verklaard dat de auto waarin de cocaïne is aangetroffen zijn auto betreft. Hij heeft echter geen verklaring willen afleggen over hoe de cocaïne in zijn auto is terechtgekomen. Gelet daarop en vanwege de omstandigheden zoals genoemd onder 3.3.2 is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in zijn auto. Daarmee is ook bewezen dat de cocaïne zich binnen de machtssfeer van verdachte bevond.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 2:
in de periode van 11 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk cocaïne en een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet heeft verkocht en/of afgeleverd;
Feit 3:
op 14 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk 9,82 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest. Hierbij heeft zij meegewogen dat verdachte eerder voor handel in drugs is veroordeeld en dat hij de door haar bewezen geachte feiten tijdens de proeftijd van die veroordeling heeft gepleegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank niet tot een vrijspraak komt ten aanzien van feit 2, heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in en het aanwezig hebben van cocaïne. Hij heeft op meerdere momenten harddrugs afgeleverd aan panden waarvan bekend is dat deze gebruikt worden door harddrugsgebruikers. Door zijn handelen is verdachte medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Harddrugs zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid van de gebruiker. Dit maakt dat het gebruik flinke risico’s voor de volksgezondheid meebrengt. Daar komt bij dat de handel van harddrugs in het algemeen vaak gepaard gaat met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met geweld, schade en overlast tot gevolg.
Omdat verdachte al wel 18 maar nog geen 23 jaar is, kan volgens de wet het adolescentenstrafrecht (ASR) toegepast worden, waarbij een straf uit het jeugdstrafrecht kan worden opgelegd, als daar aanleiding voor is. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat er geen noodzaak voor pedagogische beïnvloedding is. De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering, zodat toepassing zal worden gegeven aan het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het dealen vanuit een pand of op straat gedurende minder dan een maand met enige regelmaat is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie maanden. Voor het aanwezig hebben van 0 tot 10 gram harddrugs is het uitgangspunt een geldboete van € 750,-.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte vorig jaar door de kinderrechter voor de handel in harddrugs is veroordeeld. Hij heeft de bij dit vonnis bewezenverklaarde feiten gepleegd tijdens de door de kinderrechter opgelegde proeftijd. Kennelijk heeft de voorwaardelijke straf hem onvoldoende weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee bij de strafbepaling en zal daarom afwijken van de hiervoor genoemde uitgangspunten.
Verder blijkt uit het reclasseringsadvies van 18 oktober 2024 over verdachte dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Ten aanzien van de op te leggen straf wordt geadviseerd om geen toezicht met bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept en geen hulpvraag heeft. Verdachte zou tijdens het gesprek weinig openheid van zaken hebben gegeven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden een passende reactie vormt. Aangezien verdachte geen hulpvraag heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel en bijzondere voorwaarden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn volgens de beslaglijst een geldbedrag, drugs en drie telefoons in beslag genomen.
8.1.
Standpunt van partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drugs moeten worden onttrokken aan het verkeer. Het geldbedrag van in totaal € 180,- en de drie telefoons moeten verbeurd worden verklaard, omdat deze voorwerpen in direct verband staan tot het door haar onder 2 en 3 bewezen geachte.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag en de telefoons teruggegeven moeten worden aan verdachte. Over de drugs heeft zij geen standpunt ingenomen.
8.2.
Oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
Artikel 13a van de Opiumwet houdt in dat de in lijst I of II bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken worden verklaard. De rechtbank zal de verdovende middelen die in beslag zijn genomen, onttrekken aan het verkeer omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat niet is bewezen dat met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 of 2 bewezenverklaarde is begaan.
De drie in beslag genomen telefoons zijn ook niet vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen of één van deze drie telefoons is gebruikt bij het onder 2 bewezenverklaarde. In het dossier wordt door een van de gebruikers wel een telefoonnummer genoemd van de dealer (zijnde verdachte), maar de rechtbank kan dit telefoonnummer niet koppelen aan één van de drie telefoons of bijbehorende goednummers.
Het geldbedrag en de drie telefoons worden daarom aan verdachte teruggegeven.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/144170-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 28 maart 2023 van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot jeugddetentie van 45 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1.
Standpunt van partijen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd, omdat verdachte tijdens de proeftijd de door haar bewezen geachte feiten heeft begaan.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling niet in redelijke verhouding staat tot de nieuwe veroordeling. Primair is haar verzoek dat er bij een veroordeling in deze zaak en toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, in deze zaak maximaal 60 dagen gevangenisstraf wordt opgelegd en dat daarbij wordt bepaald dat de duur van het voorarrest in mindering komt op de eventueel ten uitvoer te leggen 45 dagen jeugddetentie. Subsidiair is haar standpunt dat toewijzing van de vordering niet opportuun is. De vordering moet worden afgewezen, de proeftijd moet met een jaar worden verlengd of de jeugddetentie moet worden omgezet in een taakstraf.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd wederom heeft schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Verdachte was – zoals hij zelf ook tijdens de zitting heeft verklaard – een gewaarschuwd man. Desondanks heeft hij binnen een jaar en nog tijdens zijn proeftijd opnieuw vergelijkbare feiten gepleegd. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van 45 dagen jeugddetentie gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
-
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- nr. 7: 8 STK Opium (goednummer: 6501735);
- nr. 8: 1 STK Opium (goednummer: 6501741).
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte] , van:
- nr. 1: € 180,- IBG: 14-05-2024 (goednummer: 6501690);
- nr. 4: 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 6501695);
- nr. 5: 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 6501699);
- nr. 6: 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 6501708).
Gelast de tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde straf bij genoemd vonnis van 28 maart 2024, namelijk
45 (vijfenveertig) dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2024.
[...]

1.[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]