ECLI:NL:RBAMS:2024:737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
23/1000
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WIA-uitkering en aflossingscapaciteit van eiseres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin het maandelijkse aflossingsbedrag voor de terugbetaling van een ten onrechte ontvangen WIA-uitkering is vastgesteld. Eiseres, die in Amsterdam woont, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 februari 2021, waarin het Uwv haar verplichtte om maandelijks € 824,- af te lossen. Dit bedrag was gebaseerd op haar netto-inkomen minus de beslagvrije voet. Eiseres had eerder een betalingsregeling van € 25,- per maand, maar het Uwv had na herbeoordeling van haar financiële situatie het aflossingsbedrag verhoogd.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het Uwv de aflossingscapaciteit van € 156,- per maand terecht had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de financiële situatie van eiseres, die een schuld had van € 5.625,61. Eiseres had geen bewijs geleverd dat het nieuwe aflossingsbedrag van € 156,- onredelijk was, en zij was niet verschenen op de zitting. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de WIA-uitkering en de vaststelling van de aflossingscapaciteit in overeenstemming waren met de wetgeving, en dat het beroep van eiseres niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van de beslagvrije voet en de aflossingscapaciteit in het kader van terugvordering van onverschuldigde betalingen. Eiseres had ook een verzoek tot kwijtschelding ingediend, maar dit was afgewezen door het Uwv, en zij had hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank bevestigde dat de aflossingscapaciteit van € 156,- per maand voldoende was om de schuld in 36 maanden af te lossen, en dat het Uwv de vrijheid had om uitstel van betaling te verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit waarbij het Uwv het maandelijkse aflossingsbedrag vaststelt van eiseres voor de terugbetaling van eerder ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 18 februari 2021 heeft het Uwv bepaald dat eiseres maandelijks een bedrag van € 824,- moet aflossen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en later ook beroep ingediend.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 28 juli 2021 is het Uwv bij het eerder genomen besluit gebleven.
1.3.
Met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
1.4.
Met het bestreden besluit van 5 januari 2023 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De aflossingscapaciteit van eiseres is verlaagd naar € 156,- per maand.
1.5.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het Uwv deelgenomen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht de maandelijkse aflossingscapaciteit [1] heeft vastgesteld op € 156,- ter voldoening van de terugvordering van te veel ontvangen WIA-uitkering door eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
4. Eiseres heeft bij het Uwv een schuld van € 5.625,61 vanwege te veel ontvangen WIA-uitkering in de periode 1 februari 2017 tot en met 1 mei 2018. Op 21 november 2019 is eiseres met het Uwv een betalingsregeling overeengekomen van € 25,- per maand. Dit bedrag heeft zij steeds maandelijks betaald en regelmatig is haar aflossingscapaciteit beoordeeld. Het maandbedrag is steeds gelijk gebleven.
5. Met het besluit van 18 februari 2021 heeft het Uwv het maandelijks terug te betalen bedrag gewijzigd en vastgesteld op € 824,-. Deze aflossingscapaciteit is berekend op basis van het netto-inkomen per maand van eiseres over de periode 1 oktober 2020 tot en met
31 december 2020 (€ 2.331,-) minus de beslagvrije voet voor een alleenstaande [2] (€ 1.507,-). De vaststelling heeft plaatsgevonden na een herbeoordeling van het Uwv van de aflossingscapaciteit vanwege de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021.
6. De rechtbank Amsterdam heeft in de uitspraak van 30 mei 2022 [3] het beroep van eiseres gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv niet inzichtelijk gemaakt met welke kosten wel en met welke kosten geen rekening was gehouden bij het bepalen van de aflossingscapaciteit. Daarom is onvoldoende gemotiveerd hoe het Uwv is uitgekomen op een aflossingsbedrag van € 824,- per maand. Temeer nu eiseres daarvoor meer dan een jaar een veel lager bedrag van € 25,- per maand mocht aflossen en zij stelt dat in haar financiële situatie niets is veranderd. Het Uwv kreeg de opdracht een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
7. Eiseres is vervolgens op 8 september 2022 door het Uwv gehoord. Eiseres doet tijdens de hoorzitting een verzoek tot kwijtschelding van haar schuld. Met een besluit van 14 september 2022 is het kwijtscheldingsverzoek afgewezen door het Uwv. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar of beroep ingesteld.
8. Met het bestreden besluit van 5 januari 2023 wordt de aflossingscapaciteit door het Uwv gesteld op € 156,- per maand. Daarmee kan de nog openstaande vordering van
€ 5.625,61 in 36 maanden [4] worden afgelost. Het Uwv merkt daarbij op dat gelet op de financiële situatie van eiseres een aflossingsbedrag van € 824,- tot een kennelijk onredelijk resultaat [5] leidt.
Standpunt van eiseres
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij op 28 november 2019 een betalingsregeling is aangegaan van € 25,- per maand met het oog op kwijtschelding na 36 maanden. Nu deze termijn al voorbij is gaat eiseres niet akkoord met de voorgestelde aflossingscapaciteit van € 156,- per maand.
Relevante wet- en regelgeving
10. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bij deze uitspraak behorende bijlage.
Het oordeel van de rechtbank
11. Niet in geschil is dat de WIA-uitkering van eiseres is herzien over de periode
1 februari 2017 tot en met 1 mei 2018 en dat het onverschuldigd betaalde bedrag door eiseres moet worden terugbetaald. De openstaande schuld op de datum van het bestreden besluit bedraagt € 5.625,61. Ook is niet in geschil dat het Uwv de berekening van de hoogte van de aflossingscapaciteit heeft verricht in overeenstemming met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Ter zitting merkt de gemachtigde van het Uwv nog op dat voor de berekening van de aflossingscapaciteit de gegevens uit Suwinet [6] leidend zijn. Deze berekening geeft als uitkomst een aflossingscapaciteit van € 824,- ten tijde van het bestreden besluit van 28 juli 2021.
12. De rechtbank kan het Uwv volgen in haar overweging dat het vaststellen van een aflossingscapaciteit van € 824,- tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt. Dit kennelijk onredelijke resultaat vloeit voort uit de hoogte van de schulden die eiseres heeft bij diverse andere instanties waaronder de Belastingdienst en DUO [7] . De schuld bij DUO heeft op
1 november 2022 een hoogte van € 51.619,43. Uit een e-mail van eiseres aan het Uwv van 23 november 2022 blijkt dat zij plotseling veel huur moest terugbetalen, zo’n
€ 6.000,-, en dat zij voor haar studieschuld bij DUO maandelijks € 723,80 moet aflossen.
13. De rechtbank overweegt dat het Uwv de vrijheid heeft om aan eiseres uitstel van betaling te verlenen tot een maximumduur van 36 maanden [8] . Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat met het vaststellen van de aflossingscapaciteit van € 156,- per maand voldoende rekening is gehouden met de financiële situatie van eiseres, zoals die is beschreven onder overweging 12. Uit het verweerschrift van 11 juli 2023 vloeit nog voort dat de daadwerkelijke aflossingscapaciteit van eiseres over de periode van herberekening tussen 1 februari 2023 tot en met 30 april 2023 (dus ten tijde van het bestreden besluit) zelfs nog hoger ligt dan eerder is berekend namelijk op € 1.032,- per maand. Hierbij is rekening gehouden met de netto-inkomsten van eiseres per maand van € 2.768,-, verminderd met de beslagvrije voet van € 1.736,-. Eiseres heeft alleen aangevoerd dat zij het Uwv wenst te houden aan de eerdere afspraak omtrent de aflossing van € 25,- per maand en dat zij op kwijtschelding rekent na 3 jaar. Zij heeft niet onderbouwd waarom het bedrag van € 156,- per maand voor haar tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt. Zij is ook niet ter zitting verschenen. Het beroep van eiseres slaagt daarom niet.
14. Over het verzoek tot kwijtschelding merkt de rechtbank nog het volgende op. Na de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is eiseres op 8 september 2022 door het Uwv gehoord. Daarbij heeft zij een verzoek gedaan tot kwijtschelding van haar schuld. Met het besluit van 14 september 2022 is het verzoek tot kwijtschelding afgewezen door het Uwv. Eiseres is daartegen niet in bezwaar gegaan. Het Uwv heeft toegelicht dat het kwijtscheldingsverzoek is afgewezen, in het licht van de eerder (terecht) door het Uwv vastgestelde aflossingscapaciteit van € 156,-. Met deze betalingsregeling komt het recht op kwijtschelding te vervallen, aldus het Uwv. Van een eerder gemaakte afspraak tot kwijtschelding is de rechtbank overigens niet gebleken.
15. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ter zitting door het Uwv is vermeld dat uit hun systeem blijkt dat eiseres inmiddels € 156,- per maand aflost op haar schuld.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
qaflossingscapaciteit: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
Artikel 3
1Het Uwv en de Svb stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij: (…)
2Het Uwv en de Svb verlenen uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De geldschuld wordt gedurende die periode in termijnen ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.
3De schuldenaar wordt erop gewezen dat kwijtschelding als bedoeld in de artikelen (…) 24, vijfde lid, van de AOW, (…) niet mogelijk is.
7.Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het Uwv of de Svb van het eerste tot en met zesde lid afwijken.

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel 475 da
1De beslagvrije voet bedraagt ten hoogste:
a.
avoor een alleenstaande: € 1.892,73;
2Met inachtneming van het eerste lid bedraagt de beslagvrije voet:
a.
avoor een alleenstaande: (95% x A) + (((C – D) / 12) x E) + ((F x C2 + G x C) – J);
Hierbij staat:
• A voor de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet;
• C voor het tot een jaarinkomen herleide belastbaar inkomen zoals dit is vastgesteld op basis van artikel 475d, eerste lid, van de geëxecuteerde, en, indien van toepassing, zijn echtgenoot;
• D voor het drempelbedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag, dan wel C, indien C lager is dan dit drempelbedrag;
• E voor het percentage van het toetsingsinkomen waarmee het drempelinkomen wordt vermeerderd, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de zorgtoeslag;
• F voor de factor a voor een eenpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
• G voor de factor b voor een eenpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
• H voor de factor a voor een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
• I voor de factor b voor een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag;
• J voor de normhuur, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, dan wel bij een eenpersoonshuishouden de uitkomst van (F x C2 + G x C), indien de uitkomst van (F x C2 + G x C) lager is dan de genoemde normhuur, dan wel bij een meerpersoonshuishouden de uitkomst van (H x C2 + I x C), indien de uitkomst van (H x C2 + I x C) lager is dan de genoemde normhuur;

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling).
2.Op grond van artikel 475da, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.Met zaaknummer AMS 21/4498.
4.Op grond van artikel 475da, tweede en derde lid, van het Rv.
5.Zie artikel 3, zevende lid, van de Regeling
6.Suwinet is een systeem waarin gemeenten samen met overheidsinstanties zoals het Uwv informatie over burgers in delen, waaronder inkomensgegevens.
7.Dienst Uitvoering Onderwijs.
8.Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling.