ECLI:NL:RBAMS:2024:7338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
13/280792-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in afwachting van de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks een verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden in verband met de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de behandeling aan te houden, aangezien de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in een ander EAB dat tegen de opgeëiste persoon was uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De opgeëiste persoon had geen recht op gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet was aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon plaatsvinden voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog 1 jaar, 11 maanden en 25 dagen resteerden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/280792-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 27 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
9 mei 2023 door
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een eerste behandeling van het EAB is op de zitting van 16 oktober 2024 aangehouden in afwachting van antwoorden op in het kader van de behandeling van een ander tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigd EAB (EAB III) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestelde vragen.
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 13 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 16 oktober 2024 met
30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank op de zitting van 16 oktober 2024 de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment by the District Court for the Capital City of Warsawvan
28 april 2017 met referentie
III K 633/16, onherroepelijk sinds 6 mei 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en
25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Poolse stuk t.a.v. de hoogte van de straf
De raadsman heeft een formulier in de Poolse taal overlegd waaruit zou blijken dat aan de opgeëiste persoon in de zaak met kenmerk
III K 633/16geen twee jaar gevangenisstraf is opgelegd, maar tien maanden. Het zou gaan om een uittreksel uit de Poolse documentatie van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling aangehouden moet worden om een vertaling van dit formulier af te wachten.
De op de zitting van 13 november 2023 aanwezige tolk in de Poolse taal heeft een deel van het stuk mondeling vertaald. Uit die vertaling is gebleken dat in het stuk onder andere ook de in het EAB genoemde straf van twee jaren genoemd wordt bij de zaak met kenmerk
II K 633/16. Daarom ziet de rechtbank op grond van het door de raadsman overlegde stuk geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de in het EAB gegeven informatie.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van de in artikel 12, sub a, OLW bedoelde situatie.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft op dit punt geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, nu de opgeëiste persoon op 25 april 2017 in persoon is gedagvaard en ook aan de andere voorwaarden is voldaan. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt is onvoldoende om niet uit te gaan van deze in het EAB gegeven informatie.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich niet voor.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als vallend onder een zogenoemd lijstfeiten, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Hij heeft hiertoe een op 24 oktober 2022 getekend huurcontract en jaaropgaven betreffende zijn inkomen in 2020, 2021 en 2022 overlegd. De zaak moet aangehouden worden teneinde een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) op te vragen, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon op basis van de door de raadsman overlegde stukken niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, nu niet is aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaar in Nederland gewoond en gewerkt heeft: hij staat in die periode op geen enkel moment ingeschreven in de Basisregistratie Personen en over 2023 en 2024 zijn in het geheel geen gegevens omtrent zijn inkomen overgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Daarmee is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Gelet op het voorgaande behoeft de tweede voorwaarde geen nadere bespreking. Het verweer slaagt niet. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank geen reden ziet om de behandeling aan te houden teneinde een advies van de IND op te vragen.

7.Aanhoudingsverzoek

Tegen de opgeëiste persoon zijn in totaal drie EAB’s uitgevaardigd. Twee daarvan (de EAB’s I en II) strekken tot executie van reeds aan de opgeëiste persoon opgelegde straffen en één daarvan (EAB III) tot vervolging van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de executie-EAB’s aan te houden tot zeker is of de detentie van de opgeëiste persoon in Polen aangevangen wordt in het kader van de executie van de aan hem opgelegde straffen dan wel in het kader van zijn vervolging. Dit laatste zou problematisch zijn, gelet op de detentieomstandigheden in de Poolse
remand prisons(het Poolse voorlopige hechtenis-regime).
De rechtbank komt aan het aanhoudingsverzoek van de raadsman niet toe. De officier van justitie wordt namelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van EAB III dat strekt tot vervolging, nu op dat EAB reeds in 2022 een beslissing blijkt te zijn genomen, waarbij de overlevering is toegestaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het Poolse vervolgings-EAB en daarmee evenmin aan een beoordeling van de detentieomstandigheden.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.