ECLI:NL:RBAMS:2024:733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
13/200560-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en vernieling van een auto

Op 9 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing in een auto en het vernielen van die auto. De feiten vonden plaats op 9 augustus 2023 in Amsterdam, waar een ontploffing in een auto plaatsvond, die in gebruik was bij de ex-partner van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in het kader van een conflict met haar ex-partner, een rol heeft gespeeld in het tot stand komen van de ontploffing. De officier van justitie had primair uitlokking en subsidiair medeplichtigheid aan de feiten ten laste gelegd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de ontploffing en de vernieling van de auto. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 120 uren. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die zorg draagt voor twee jonge kinderen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met de ex-partner, tenzij dit noodzakelijk is voor de omgang met de kinderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/200560-23
Datum uitspraak: 9 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort samengevat ten laste gelegd dat zij zich op 9 augustus 2023 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing in een auto waardoor gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel te duchten was, subsidiair uitlokking van dit feit, meer subsidiair medeplichtigheid aan dit feit;
Feit 2
medeplegen van het vernielen van een auto, subsidiair medeplichtigheid aan dit feit.
De volledige tekst van de gewijzigde tenlastelegging staat in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat primair uitlokking van medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing in de auto (feit 1 subsidiair), alsmede medeplichtigheid aan vernieling van de auto (feit 2 subsidiair) bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 heeft zij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat medeplichtigheid aan dit feit bewezen kan worden. Het medeplegen van het veroorzaken van de ontploffing (feit 1 primair) en de vernieling van de auto (feit 2 primair) kan niet worden bewezen. Dat verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de uitvoering van het veroorzaken van de ontploffing in de auto en de vernieling van de auto is onvoldoende vast komen te staan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide tenlastegelegde feiten. De opzettelijke betrokkenheid van verdachte bij beide feiten kan niet worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt, anders dan de officier van justitie en de raadsman, het medeplegen van het veroorzaken van de ontploffing in de auto (feit 1 primair) en het medeplegen van vernieling van de auto (feit 2 primair) bewezen.
Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat op 9 augustus 2023 rond 22.25 uur een ontploffing heeft plaatsgevonden in de auto met kenteken [kenteken] die geparkeerd stond ter hoogte van [straatnaam] in Amsterdam. De auto was in gebruik bij [persoon 1] en in eigendom van aangever [aangever] . De ontploffing is veroorzaakt door een explosief tot ontploffing te brengen en hierdoor is er forse schade aan de auto ontstaan. De melder van de ontploffing heeft verklaard dat hij twee in het donker geklede personen heeft zien wegrennen bij de auto. [persoon 1] heeft verklaard dat hij een conflict heeft met verdachte, zijn ex-partner. Dit conflict zou zich onder meer toespitsen op de vernieling van elkaars auto’s.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte vóór de ontploffing daarvan wetenschap had. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte medepleger is geweest van het opzettelijk tot ontploffing brengen van het explosief in de auto van [persoon 1] . De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
In een telefoongesprek met haar zus op de ochtend na de ontploffing omstreeks 08.00 uur, spreekt zij over een plan waarbij haar neef enkele jongens geld zou hebben gegeven om voor hem ‘te werken’. In een telefoongesprek diezelfde ochtend met vriend [persoon 2] blijkt de rol van verdachte bovendien groter. Zij zegt daarin dat zij enkele ‘chieng boys’, kleine jongens, heeft opgetrommeld. Ook is op de telefoon van verdachte een foto aangetroffen van de auto van aangever, met daaronder het bijschrift ‘ [straatnaam] ’, de straat waar de auto van aangever stond geparkeerd ten tijde van de ontploffing. Deze foto blijkt recent te zijn gemaakt. Verder volgt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte dat zij op de dag van de ontploffing in de buurt is geweest van de plaats delict. Bovendien blijkt uit het gesprek tussen verdachte en haar broer, waarin wordt gesproken over het verwijderen van gesprekken, dat verdachte kennelijk beschikte over informatie die niet naar buiten mocht komen. Uit de gehele context van de getapte gesprekken wordt duidelijk dat het conflict met de ex-partner van verdachte ten grondslag ligt aan de ontploffing. Dit zou een vergelding zijn voor de krassen op de auto van verdachte en die van haar tante, waar zij aangever voor verantwoordelijk houdt.
Op basis hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte in de context van het bestaande conflict met aangever kort voorafgaand aan de explosie een foto van de auto van aangever heeft gemaakt en heeft gedeeld en er uitvoerders zijn geregeld voor de te plegen ontploffing en vernieling van de auto. Dat de ontploffing daadwerkelijk door uitvoerders is veroorzaakt wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de melder dat hij twee in het donker geklede personen heeft zien wegrennen bij de auto.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de uiteindelijke ontploffing. Niet alleen heeft verdachte in geen van de getapte gesprekken blijk gegeven van enige verbazing naar aanleiding van de ontploffing, maar ook heeft zij in het gesprek met haar zus gezegd dat zij de ontploffing ziet als ‘iets leuks’ en dat zij eigenlijk ‘nog meer’ had gewild.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat anderen voor haar zijn opgestaan en dat zij niets te maken heeft gehad met de ontploffing. Over het telefoongesprek met haar zus heeft zij verklaard dat zij met haar zus foto’s en filmpjes deelt via Snapchat van uitjes of eten dat zij heeft bereid. De foto van de auto van [persoon 1] heeft zij gemaakt om aan de mensen in haar omgeving te laten zien, zodat zij haar kunnen waarschuwen als [persoon 1] in haar buurt is. Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het medeplegen bewezen. Uit het aantreffen van de recente foto van de Volkswagen Polo van aangever met daaronder de naam van de straat waarin deze stond geparkeerd, in combinatie met de inhoud van de getapte telefoongesprekken, leidt de rechtbank af dat verdachte een sturende rol heeft gehad in de voorbereiding van de ontploffing. De rechtbank is van oordeel dat de ontploffing is gepleegd in opdracht van en op basis van de verstrekte inlichtingen door verdachte en dat zij hiervoor twee ‘chieng boys’ heeft geronseld. Daarmee heeft verdachte een intellectuele en/of materiële - bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het bewezenverklaarde feit, waardoor sprake is geweest van medeplegen.
De rechtbank oordeelt dat bij de ontploffing gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de auto en de daarin aanwezig zijnde goederen, maar het dossier bevat onvoldoende bewijs om aan te nemen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Het enkele feit dat een voetganger ten tijde van de ontploffing had kunnen passeren, maakt niet dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Hiertoe is een nadere onderbouwing vereist, bijvoorbeeld aan de hand van het aantal aanwezige personen in de straat ten tijde van de ontploffing. Die nadere onderbouwing ontbreekt.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om een uitwerking van de volledige tapgesprekken in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen. De tapgesprekken zouden te fragmentarisch zijn en de achterliggende context zou ontbreken. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu daar de noodzaak niet van is gebleken. De context blijkt afdoende uit de reeds beschikbare delen van de tapgesprekken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op 9 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief, in een auto (met kenteken [kenteken] ) tot ontploffing te brengen en daarvan
- gemeen gevaar voor goederen voor de voornoemde auto en de in die auto aanwezige goederen te duchten was;
Feit 2 primair
op 9 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, opzettelijk en wederrechtelijk een auto van het merk Volkswagen, type Polo, met kenteken [kenteken] , die aan [aangever] toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 199 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over een eventueel op te leggen straf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing met zwaar vuurwerk in een auto die bij haar ex-partner, de vader van haar kinderen, in gebruik was. Dat is een ernstig feit. Het interieur van de auto is door de ontploffing ernstig beschadigd geraakt, het linker achterraam is kapot en de voorruit is gebarsten. Op de achterbank, naast het kinderzitje, zit een groot gat. De carrosserie is ontzet. De auto stond geparkeerd in een straat met daarnaast een stoep, waaraan woningen grenzen. Het is algemeen bekend dat een ontploffing in een auto die in de buurt van woningen staat, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dat verdachte daaraan heeft bijgedragen, neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
Verdachte is een 33-jarige vrouw. Zij heeft twee jonge kinderen, waarvoor zij de zorg heeft. Verdachte werkt in de zorg en haar huisvesting is stabiel. In de reclasseringsrapportage van 19 december 2023 is vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor antisociale gedragingen of gebrekkige vaardigheden in het oplossen van problemen. Ook heeft de reclassering geen problemen op leefgebieden geconstateerd. Omdat er sprake is van een conflictueuze situatie tussen verdachte en de vader van haar kinderen, is het volgens de reclassering wenselijk dat zij (voor een bepaalde periode) betrokken blijft. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd, dan adviseert de reclassering een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod aan verdachte op te leggen.
De straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke situaties worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte, waarin is vermeld dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, is een gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, maar vindt dat naast een gevangenisstraf een taakstraf moet worden opgelegd. De rechtbank legt dat hieronder uit.
Verdachte heeft in het conflict met haar ex-partner het heft in eigen hand genomen door het plegen van een ernstig strafbaar feit. De rechtbank vindt dat zorgelijk. Het conflict is daarvoor immers geen enkele rechtvaardiging. Gelet op de inhoud van de verschillende (telefonische) contacten die zij na het feit heeft gehad, had zij enkel oog voor het resultaat en was zij daar tevreden over. Verdachte heeft niet blijk gegeven te hebben nagedacht over de consequenties van het feit voor anderen. Zij lijkt zelfs niet te hebben nagedacht over de gevolgen van dit alles voor haar kinderen. Zij heeft over haar rol geen openheid van zaken gegeven.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte – met de officier van justitie – aanleiding om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis al heeft doorgebracht. Zo kan verdachte de zorg voor haar kinderen op zich houden. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd, gelet op het bestaande conflict tussen verdachte en haar ex-partner. Dit is een stok achter de deur, zodat verdachte niet nogmaals in de fout gaat. Gaat verdachte wel opnieuw in de fout, dan weet zij dat daaraan direct consequenties verbonden kunnen worden en dat zij mogelijk alsnog de gevangenisstraf moet ondergaan. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat de reclassering betrokken is en zal daarom de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Er moet wel contact tussen verdachte en haar ex-partner mogelijk zijn over de kinderen. Daar zal bij het opleggen van de voorwaarden rekening mee worden gehouden.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Verdachte wordt dan ook via die weg geconfronteerd met het feit dat haar handelen fout was en dat er sprake is van een ernstig feit.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast worden aan verdachte de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Ook zal aan verdachte een taakstraf van 120 uur worden opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte die taakstraf niet (naar behoren) vervuld.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair en feit 2 primair:
eendaadse samenloop van
medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
139 (honderdnegenendertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak. Het reclasseringstoezicht kan voor de duur van de behandeling plaatsvinden, of zoveel korter/langer dan de reclassering nodig acht.
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra uit de intake gebleken is dat behandeling geïndiceerd is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met [persoon 1] (geboren op [geboortedatum] ) zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij dit contact plaatsvindt ten behoeve van de omgangsregeling met de kinderen van veroordeelde en [persoon 1] en/of het verbeteren van de relatie tussen verdachte en [persoon 1] , naar het oordeel van de reclassering.
- zich niet zal bevinden op het adres van [persoon 1] ( [adres 2] ) zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij dit noodzakelijk is ten behoeve van de omgangsregeling met de kinderen van veroordeelde en [persoon 1] en/of het verbeteren van de relatie tussen verdachte en [persoon 1] , naar het oordeel van de reclassering.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig)dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Nieuwenhuijs, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Madiol en J.M. Bos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2024.