ECLI:NL:RBAMS:2024:7319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
13/247733-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man tot jeugddetentie voor het voorhanden hebben van wapens en munitie en het transformeren van wapens van categorie III

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 22-jarige man veroordeeld tot een jeugddetentie van negen maanden. De man was beschuldigd van het voorhanden hebben van twee wapens en munitie, alsook van het transformeren van wapens van categorie III. De rechtbank heeft bij de beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen, rekening gehouden met de beperkte handelingsvaardigheden en een licht verstandelijke beperking van de verdachte. Ondanks de ernstige recidive, vond de rechtbank dat de toepassing van het volwassenenstrafrecht niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is en dat dit in het belang van de verdachte en de maatschappij is. De verdachte had eerder al een strafblad en was eerder veroordeeld voor het overtreden van het Vuurwerkbesluit en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie verlengd met één jaar, zodat het traject bij de jeugdreclassering kan worden voortgezet. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/247733-24, 13/146772-22 (TUL).
Datum uitspraak: 26 november 2024.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.E. Kötter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij in Amsterdam
op 29 juli 2024 twee wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
in de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juli 2024 een gewoonte heeft gemaakt van het transformeren, vervaardigen, ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens en/of munitie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De aangetroffen gereedschappen waren al in het bezit van verdachte vóór zijn veroordeling in een oude zaak (13/146772-22). De politie heeft deze gereedschappen toen niet meegenomen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het maken van een gewoonte van de tenlastegelegde handelingen en van wapens van categorie II.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 1 heeft begaan, zoals omschreven in rubriek 4.
Aangezien verdachte dit bewezenverklaarde feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van
Strafvordering, met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2024;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2024 met nummer PL1300-2024178996-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , digitale pag. 8-12;
  • een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 29 juli 2024 met nummer PL1300-2024178996-3, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , digitale pag. 24-27;
  • een proces-verbaal wapenonderzoek van 1 augustus 2024 met nummer 2024178996-17, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , pag. 1-5.
3.3.2.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlageIIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het transformeren van wapens van categorie III. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen wapens heeft getransformeerd in de tenlastegelegde periode. De bij verdachte aangetroffen wapens zouden door iemand die hij kende via Telegram zijn omgebouwd.
In de woning van verdachte is op 30 juli 2024 een grote hoeveelheid blauwe gebruikte handschoenen aangetroffen en 6 boekjes met daarin een handleiding van een Turks alarmpistool, vijlen, slijp- en boormachines, een demper voor een vuurwapen en tientallen gripzakjes met onderdelen voor vuurwapens. Dit zijn onderdelen die geschikt zijn voor het ombouwen van alarmpistolen naar echte vuurwapens. Sommige van deze onderdelen zijn bovendien bewerkt, zoals afgezaagde buizen.
Verdachte heeft op 11 juli 2024 een koker met daarin een buis, die als loop voor een vuurwapen kan worden gebruikt, besteld. Verdachte heeft daarover bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wilde kijken of het werkte. Daarnaast is verdachte op 29 juli 2024 met een getransformeerd wapen en een te transformeren pistoolkast aangehouden (feit 1). Verdachte had geen vergunning voor het houden en/of transformeren van wapens. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juli 2024 wapens heeft getransformeerd.
Partiële vrijspraak voor transformeren wapens van categorie II
Uit het wapenonderzoek blijkt dat de onderzochte wapens (itemnummers 6533815 en 6533814) vallen onder categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van ‘wapens van categorie II’.
Partiële vrijspraak voor het gewoonte maken van
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt met welke frequentie verdachte wapens heeft getransformeerd in de tenlastegelegde periode, zodat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het maken van een gewoonte van dit feit.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
T.a.v. feit 1
op 29 juli 2024 te Amsterdam,
- twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (itemnummer: 65338151) een (getransformeerd) pistool van het merk RETAY, type G19C, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
(itemnummer: 6533814) een pistool kast van het merk Blow, type TR 9202, welk(e) voorwerp(en) gelijk is/zijn aan een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet wapens en munitie, en
- munitie van categorie III, te weten (itemnummer: 6533817) een patroon van het kaliber .32 AUTO (Synoniem voor 7.65mm Browning) voorhanden heeft gehad;
T.a.v. feit 2
in de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juli 2024 te Amsterdam, in strijd met de wet en zonder erkenning, heeft getransformeerd wapens van categorie III.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast, omdat er bij verdachte geen sprake meer is van een mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, ondanks het recente reclasseringsrapport van 11 november 2024 waarin wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft ten behoeve van dit rapport alleen telefonisch contact gehad met de reclassering. In het reclasseringsadvies van 2 augustus 2024 werd geadviseerd om verdachte in een jeugdgevangenis te plaatsen voor het ondergaan van zijn voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft verzocht om verdachte conform het jeugdstrafrecht te veroordelen tot een jeugddetentie die iets langer is dan het reeds ondergane voorarrest, zodat er een plek gezocht kan worden waar hij na detentie heen kan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie en het transformeren van wapens. Illegale wapens worden door criminelen gebruikt om strafbare feiten mee te plegen, wat de algemene veiligheid van mensen in gevaar brengt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 29 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het overtreden van het Vuurwerkbesluit en de Wet wapens en munitie. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen betreffende verdachte van 8 augustus 2024 en 11 november 2024. Uit deze adviezen blijkt dat bij verdachte sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden. Zo heeft verdachte na detentie geen huisvesting en ontbreekt een legaal inkomen, wat het risico op recidive verhoogt.
Verdachte staat onder toezicht bij de jeugdreclassering inzake parketnummer 13/146772-22, hij stelt zich daar begeleidbaar op, is open over zijn delictverleden en werkt mee aan alle voorwaarden. Er wordt geadviseerd om het traject bij de jeugdreclassering voort te zetten of opnieuw te kijken naar reclasseringsbemoeienis tijdens detentiefasering. De reclassering adviseert verder om bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen (de rechtbank begrijpt: naast de al bestaande voorwaarden in het lopende traject).
Jeugdstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte 22 jaar oud. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan bij een jongvolwassene verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, het jeugdstrafrecht worden toegepast, als de rechtbank daarvoor grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Bij de vraag of in deze zaak het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, heeft de rechtbank kennis genomen van bovengenoemde reclasseringsadviezen. In het eerste advies leest de rechtbank dat wordt geadviseerd verdachte in het kader van zijn voorlopige hechtenis in een jeugdinrichting te plaatsen, dat bij hem sprake is van beperkte handelingsvaardigheden en dat hij een licht verstandelijke beperking zou hebben. Ook zou verdachte zich gemakkelijk door vrienden laten beïnvloeden. In het tweede advies leest de rechtbank dat de reclassering het jeugdstrafrecht een gepasseerd station vindt, omdat verdachte zich goed staande houdt in de penitentiaire inrichting en er sprake is van ernstige recidive en een delictpatroon aangaande het overtreden van de Wet wapens en munitie. Daarnaast zijn eerder onder het jeugdstrafrecht opgelegde interventies mislukt en is er van pedagogische beïnvloeding bij verdachte geen sprake meer.
De rechtbank ziet wel aanknopingspunten voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake is van beperkte handelingsvaardigheden en een licht verstandelijke beperking. Dat sprake is van ernstige recidive, vindt de rechtbank niet doorslaggevend om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat de wetgever bij het invoeren van de Wet adolescentenstrafrecht juist veelplegers op het oog had voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Daarbij komt dat de rechtbank ter zitting ook de indruk heeft gekregen dat pedagogische beïnvloeding van verdachte nog tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, en ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Strafoplegging
De ernst van deze feiten rechtvaardigt dat aan verdachte een forse vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het Amsterdamse oriëntatiepunt vuurwapenbezit minderjarigen. Dit oriëntatiepunt gaat bij het voorhanden hebben van een vuurwapen voor een minderjarige
first offenderuit van een jeugddetentie vanaf drie maanden. Voor verdachte geldt dat hij geen
first offendermeer is en dat hij twee vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en ook nog eens wapens heeft getransformeerd.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van negen maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan een deel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij weegt mee wat hierna wordt overwogen ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank volgt het advies uit het eerste rapport op om het lopende traject voort te zetten.

8.Tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

In het dossier bevindt zich de op 9 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/146772-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 20 december 2022 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van vijf maanden met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens bevindt zich in het dossier een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld
in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering volledig toe te wijzen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de proeftijd te verlengen en de derde voorwaarde (verblijf in instelling voor beschermd wonen) te laten vervallen, omdat verdachte niet terug kan keren naar Cordaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, terwijl hij in de proeftijd liep van de eerdere veroordeling, opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Het uitgangspunt bij recidive binnen de proeftijd is dat een voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank ziet bij verdachte echter omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken.
De reclassering heeft geadviseerd om het lopende traject bij de jeugdreclassering voort te zetten. De rechtbank zal hierin meegaan omdat zij de gemotiveerde medewerking van verdachte aan de voorwaarden niet wil doorkruisen op dit moment. De rechtbank zal daarom de proeftijd met één jaar verlengen, waarbij de derde voorwaarde zal worden geherformuleerd, zoals in het dictum is beschreven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen
77c, 77g, 77i, 77g Wetboek van Strafrecht
9, 26, 55 Wet wapens en munitie

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 9 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3, onderdeel a van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verlengt in de zaak met parketnummer 13/146772-22
de proeftijdmet
één (1) jaaren
wijzigtde derde
bijzondere voorwaardein de zin dat deze komt te luiden: “in gesprek gaat met de reclassering over de (on)mogelijkheden voor verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en indien een dergelijk verblijf mogelijk is daaraan meewerkt. Het verblijf duurt indien mogelijk de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.”
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter
mrs. E.M.M. Gabel en M. Bakhuis, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2024.
[...]