ECLI:NL:RBAMS:2024:7317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
13/168634-24 (zaak A) 13/173254-23 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging, steekwapenbezit en lokaalvredebreuk door verdachte in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee mishandelingen, bedreiging, steekwapenbezit en lokaalvredebreuk. De verdachte heeft op 20 mei 2024 in het Noorderpark in Amsterdam een minderjarige jongen, [persoon 1], bedreigd en met een mes verwondingen toegebracht. De jongen belde zijn oom, [persoon 2], die vervolgens naar het park kwam en ook door de verdachte werd verwond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer kon doen, omdat hij zelf de confrontatie was aangegaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 60 uren volledig toe. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaarwegend genoeg om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling, bedreiging en wapenbezit, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/168634-24 (zaak A), 13/173254-23 (zaak B), 13/030627-23 (TUL).
Datum uitspraak: 26 november 2024.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt in zaak A – kort gezegd – verweten dat hij zich op 20 mei 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
poging tot zware mishandeling van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) door met een mes te steken in zijn arm en/of heup en/of bil. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling;
poging tot zware mishandeling van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) door hem met een mes in zijn lip en/of schouder te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling.
bedreiging van [persoon 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door middel van dreigende woorden;
het dragen van een mes, waarvan gelet op zijn aard en/of omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen.
In zaak B wordt verdachte verweten zich op 13 juli 2023 in Amsterdam schuldig te hebben gemaakt aan lokaalvredebreuk in de Albert Heijn aan de [locatie] in Amsterdam.
De volledige teksten van de tenlasteleggingen zijn opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.
3.
Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich in zaak A ten aanzien van feiten 1 en 2 op het standpunt gesteld dat de primaire ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Volgens de officier van justitie kunnen ook feiten 3 (bedreiging), 4 (wapenbezit) en zaak B (lokaalvredebreuk) wettig en overtuigend bewezen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in zaak A ten aanzien van feiten 1 en 2 op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling (primair) maar als mishandeling (subsidiair), omdat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [persoon 1] en [persoon 2] .
Ten aanzien van feit 3 (bedreiging) heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken, omdat uit de context en feitelijkheden van het gesprek niet zonder meer blijkt van angst bij aangever.
Ten aanzien van feit 4 (wapenbezit) heeft de raadsman ook verzocht om verdachte vrij te spreken. Het wapenrapport is te summier om de conclusie te trekken dat er sprake is van een verboden wapen.
De raadsman heeft wat betreft zaak B te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Feiten en omstandigheden
Op 20 mei 2024 liet de minderjarige [persoon 1] zijn hond uit in het Noorderpark. Hier zag hij een man op een bankje zitten. De hond begon te grommen naar een meisje in de buurt. [1] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [persoon 1] hierop met een luide stem aangesproken heeft. [2] [persoon 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte heeft gezegd “
Let op je hond. Je moet hem beter trainen. Kanker homo. Ik ga je neersteken. Ik ga je hond ook neersteken. Ik ga je doodmaken.” [persoon 1] was op dat moment aan het bellen met getuige [getuige 1] . Zij verklaart deze woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking te hebben gehoord door de telefoon. [3]
[persoon 1] werd bang door de woorden van verdachte en heeft daarom zijn oom ( [persoon 2] ) gebeld. [persoon 2] verklaart in zijn aangifte dat zijn neefje belde en vertelde dat hij werd uitgescholden en bedreigd door een man en dat de man een mes bij zich zou hebben. [persoon 2] is vervolgens direct naar zijn neefje in het Noorderpark gerend. Hij zag verdachte voor zijn neefje staan. [persoon 2] gaf verdachte vervolgens een duw, waarop verdachte omdraaide en met een gebalde vuist uithaalde. [4] Ook [persoon 1] heeft verklaard dat [persoon 2] een duw heeft gekregen en is geslagen met een vuist. [5] Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard niet te hebben gezien hoe de worsteling is begonnen.
Verdachte en [persoon 2] zijn vervolgens op de grond beland. [persoon 2] verklaart hierover dat hij “hem naar de grond heeft gewerkt” en wat over zijn eigen kin voelde glijden. Dit bleek later bloed te zijn. [6] [persoon 1] verklaart over dit moment dat hij zag dat verdachte een klein zilver mes in zijn handen had en dat de man op zijn oom afrende en in zijn lip stak.” [7]
[persoon 2] en [persoon 1] probeerden hierna samen om verdachte in bedwang te houden en het mes los te krijgen uit zijn hand. Tijdens de worsteling op de grond heeft verdachte uitgehaald met zijn mes. Uit de fotobijlagen bij de aangiften blijkt dat [persoon 1] op zijn rechterarm en heup verwondingen had. Bij [persoon 2] is een verwonding op zijn schouder en in de lip te zien. Verdachte zelf heeft hierbij ook harde klappen gekregen. [8] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in een nekklem werd gehouden, niet meer kon ademen en bang was dat hij zou gaan stikken.
Vrijspraak van pogingen zware mishandeling
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging zware mishandeling niet bewezen. Voor een bewezenverklaring is vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangevers ten gevolge van de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Verdachte had een klein mes bij zich. Door de houding waarin verdachte op de grond werd gehouden kon hij weinig kracht uitoefenen en niet in vitale lichaamsdelen steken. Dit blijkt ook uit het oppervlakkige letsel dat aangevers hebben opgelopen en de plekken waarop zij zijn geraakt. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring mishandelingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [persoon 1] en [persoon 2] .
Feit 3
De rechtbank stelt vast dat de woorden van verdachte onmiskenbaar een dreigende strekking hadden. De rechtbank weegt de context waarin deze woorden zijn geuit mee, namelijk naar een minderjarige jongen die in een park zijn hond uitliet. Bij [persoon 1] kon objectief gezien door de woorden van verdachte de redelijke vrees ontstaan dat zijn leven gevaar liep. Uit de aard van de gedraging in combinatie met de strekking van de geuite woorden volgt dat verdachte opzet had op de bedreiging van [persoon 1] . De rechtbank concludeert dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [persoon 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 4
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het mes bij zich had om fruit mee te snijden en later heeft gebruikt om zichzelf te verdedigen tegen de aangevers. Het mes was niet zodanig verpakt als omschreven in artikel l onder 9° Wet Wapens en Munitie aangetroffen; het kon immers voor onmiddellijk gebruik worden aangewend door verdachte. [9] Dit heeft verdachte ook gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een wapen heeft gedragen.
Zaak B
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna omschreven in rubriek 4.
Aangezien verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en de raadsman hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 november 2024;
  • een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2023157631-2 van 13 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , digitale pag. 5-7.
  • een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2023157631-3 van 13 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , digitale pag. 7-10.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
T.a.v. zaak A feit 1 subsidiair
op 20 mei 2024 te Amsterdam, [persoon 1] heeft mishandeld door die [persoon 1] met een mes te steken in de arm en heup.
T.a.v. zaak A feit 2 subsidiair
op 20 mei 2024 te Amsterdam, [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] met een mes te steken in de lip en de schouder.
T.a.v. zaak A feit 3
op 20 mei 2024 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen "Let op je hond. Je moet hem beter trainen. Kanker homo. Ik ga je neersteken. Ik ga je hond ook neersteken. Ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
T.a.v. zaak A feit 4
op 20 mei 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen heeft gedragen.
T.a.v. zaak B
op 13 juli 2023 te Amsterdam in het besloten lokaal aan de [locatie] bij Albert Heijn in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Er was namelijk sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangevers. De reactie van verdachte hierop kan als proportioneel worden aangemerkt, in de situatie waarin verdachte zich bevond was het onmogelijk om zich hieraan op een andere wijze te onttrekken.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat hij met het geweld is begonnen. De officier van justitie vindt het wel aannemelijk dat verdachte op enig moment ook slachtoffer is geworden van het geweld tegen hem door de aangevers.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Hiertoe overweegt zij als volgt.
De rechtbank vindt het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie niet aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert op basis van de onder rubriek 3.3. geschetste feiten en omstandigheden dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangevers van verdachte. Verdachte is zelf de confrontatie aangegaan met [persoon 1] , die hierna de hulp van zijn oom heeft ingeschakeld. Door op [persoon 2] af te komen met het mes, kon verdachte een tegenreactie vanuit de aangevers verwachten. Dat deze tegenreactie van zodanige aard is geweest dat verdachte hierdoor pijn en angst ervaarde, maakt niet dat aan hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Hierbij merkt de rechtbank ook op dat er bij verdachte, anders dan bij aangevers, geen letsel is vastgesteld.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
Door de verdediging is subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan. Verdachte bevond zich in een extreme situatie, waarin hij bang was zijn leven te verliezen en heeft vanuit deze emotionele toestand van hevige angst gehandeld.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer. Aangezien het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Toerekeningsvatbaarheid
Door de verdediging is ook aangevoerd dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage betreffende verdachte van 19 augustus 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. W. Groen.
De onderzoekster heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Het alcoholgebruik van verdachte is sterk verweven met de gestelde persoonlijkheidsstoornis. Ook tegen tijde van het tenlastegelegde was verdachte onder invloed van alcohol. Onderzoekster komt tot het advies om het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie met betrekking tot de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en zijn toerekenbaarheid over van de onderzoekster en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten dan ook in enigszins verminderde mate toerekenen aan verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zaak A, feiten 1, 2 en 3 en zaak B gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden (meldplicht, ambulante behandeling of dubbeldiagnostiek, meewerken aan diagnostiek en een locatieverbod voor het Noorderpark). De officier van justitie vindt het aannemelijk geworden dat verdachte op enig moment ook zelf slachtoffer is geworden van geweld tegen hem door [persoon 1] en [persoon 2] en heeft hiermee rekening gehouden in haar strafeis.
In zaak A, feit 4 (overtreding) heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete van € 400,- wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in het geval van een strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen, bedreiging, steekwapenbezit en lokaalvredebreuk. Verdachte heeft met zijn handelen littekens veroorzaakt bij zowel [persoon 1] en [persoon 2] . Verdachte heeft met zijn handelen ook gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, niet alleen bij de aangevers maar ook bij de omstanders die op dat moment aanwezig waren in het Noorderpark. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als deze een grote impact hebben op zowel slachtoffers als omstanders. Het dragen van een mes in de openbaarheid heeft een gevaarzettend karakter en brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia Rapportage zoals in rubriek 6 reeds uiteen is gezet. De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte in zaak A, feiten 1, 2 en 3 en zaak B een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest op. Omdat verdachte zich al langer dan deze duur in voorarrest bevindt, ziet de rechtbank geen aanleiding om nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank zal verdachte in zaak A, feit 4, schuldig verklaren zonder hem een straf op te leggen, omdat dit geen enkel strafdoel meer zou dienen.
De rechtbank acht het opleggen van een locatieverbod aan verdachte niet opportuun en zal daartoe dan ook niet overgaan.

8.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024118159-6503968).
Het inbeslaggenomen mes behoort aan verdachte toe. Omdat het bewezenverklaarde met behulp van dit mes is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een bedrag van € 4.638,99 gevorderd, bestaande uit € 638,99 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 2] heeft een bedrag van € 3.000,- gevorderd, volledig bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Vordering van [persoon 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft de gevraagde vergoeding voor AirPods en medische kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze posten niet voldoende zijn onderbouwd.
Wat betreft de immateriële-schadevergoeding heeft de officier van justitie verzocht om een billijkheidscorrectie toe te passen en € 2.000,- toe te wijzen.
Vordering van [persoon 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat € 1.500,- aan immateriële-schadevergoeding kan worden toegewezen, gelet op het geweld dat door de benadeelde partij zelf is gebruikt.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
Vordering van [persoon 1]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering complex is en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zou daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Hierbij speelt mee dat de benadeelde partij verzuimt om volledig en eerlijk te verklaren over zijn eigen rol.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoedingen voor de AirPods en fleecetrui afgewezen dienen te worden. De benadeelde partij dient met betrekking tot de medische kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vordering van [persoon 2]
De raadsman heeft zich op het punt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij verzuimt om volledig en eerlijk te verklaren over zijn eigen rol.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [persoon 1] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering met betrekking tot de medische kosten en de fleecetrui, omdat deze onderdelen van de vordering betwist en onvoldoende onderbouwd zijn. De gevraagde vergoeding voor de AirPods wordt afgewezen, omdat uit het dossier niet blijkt dat benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
Het staat vast dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel hebben opgelopen. De hoogte van de vorderingen is ter terechtzitting betwist.
De rechtbank acht de gevorderde bedragen, rekeninghoudend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en het eigen aandeel van de benadeelde partijen, te hoog.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade van [persoon 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- en van [persoon 2] tot een bedrag van
€ 500,-, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2024. De benadeelde partijen worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van zowel [persoon 1] als [persoon 2] aan verdachte de verplichtingen opleggen tot betaling aan de Staat van € 1.000,- en € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betalingen en verhaal kunnen in totaal 30 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichtingen niet op.

10.Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling

In het dossier bevindt zich de op 9 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/030627-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 april 2023 van de politierechter te Amsterdam. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens bevindt zich in het dossier een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld
in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
10.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd van de in rubriek 10 genoemde voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen en subsidiair om de proeftijd te verlengen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, terwijl hij in de proeftijd liep van de eerdere veroordeling, opnieuw schuldig gemaakt aan bedreiging en andere strafbare feiten.
Het uitgangspunt bij recidive binnen de proeftijd is dat een voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De vordering wordt dan ook volledig toegewezen.

11.Toepasselijke wettelijke artikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op artikelen
36b, 36c, 36f, 57, 138, 285, 300 Wetboek van Strafrecht
27, 54 Wet wapens en munitie

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair:
telkens: mishandeling
Ten aanzien van zaak A feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van zaak A feit 4:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van zaak B:
wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte in zaak A tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde in zaak A, feit 4
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 20 mei 2024 tot aan de dag van algehele vergoeding. Voormeld bedrag bestaat volledig uit vergoeding van immateriële schade.
Wijst af de verzochte vergoeding ter zake van de AirPods.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 1] van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 20 mei 2024 tot aan de dag van algehele vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij
heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 20 mei 2024 tot aan de dag van algehele vergoeding. Voormeld bedrag bestaat volledig uit vergoeding van immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 2] van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 20 mei 2024 tot aan de dag van algehele vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij
heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/030627-23
Wijst toede vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met bovengenoemd parketnummer, te weten een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren.
De taakstraf wordt vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd.
Onttrekt aan het verkeer1 STK Mes (omschrijving: PL1300-2024118159-6503968).
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis per 12 november 2024. Hiervan is een aparte beslissing opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter
mrs. E.M.M. Gabel en M. Bakhuis, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2024.
[...]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte en fotobijlagen met nummer PL1300-2024118159-13 van 21 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , digitale pag. 14.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting 12 november 2024.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2024118159-7 van 20 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , digitale pag. 19.
4.Een proces-verbaal van aangifte en fotobijlagen met nummer PL1300-2024118159-14 van 21 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , digitale pag. 6.
5.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024118159-13 van 21 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , digitale pag. 15.
6.Een proces-verbaal van aangifte en fotobijlagen met nummer PL1300-2024118159-14 van 21 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , digitale pag. 6.
7.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024118159-13 van 21 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , digitale pag. 15.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 6 november 2024.
9.Een proces-verbaal onderzoek wapen met fotobijlage met nummer 2024118159-19 van 22 mei 2024, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , digitale pag. 39-41.