ECLI:NL:RBAMS:2024:7306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
13/265319-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrestant en grondrechten

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank te Ostrava, Tsjechië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1985, die gedetineerd is in Tsjechië. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 november 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van Cleef, en een tolk in de Tsjechische taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd over het strafrestant en de noodzaak van garanties voor zijn veiligheid in Tsjechië, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gegevens zijn die een algemeen gevaar voor schending van grondrechten aantonen. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon zijn standpunt over de straf in Tsjechië kan aanvoeren en dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik als voorzitter, samen met mrs. J.B. Oreel en A.R. Vlierhuis, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 28 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/265319-24
Datum uitspraak: 28 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2024 door
Okresní soud v Ostravě[Arrondissementsrechtbank te Ostrava], Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tsjechië) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van Cleef, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. D.W.H.M. Wolters, beiden advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis uitgevaardigd door
Okresní soud Ostravě[Arrondissementsrechtbank te Ostrava] op 28 februari 2022, behandelingsnummer 14 T 14/2021-1016, dat op 13 oktober 2023 met het Besluit van de
Krajský soud v Ostravě[Provinciale Rechtbank te Ostrava], behandelingsnummer 6 To 307/2022-1345, onherroepelijk van kracht was geworden wat betreft de veroordelingen tot schuld en gevangenisstraf.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 49 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De raadsvrouw heeft verzocht de zaak aan te houden, omdat er nadere vragen moeten worden gesteld over het strafrestant. Volgens de opgeëiste persoon heeft hij al 41 maanden van de straf uitgezeten en zouden er nu nog acht maanden moeten worden uitgezeten. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon nog de hele straf van 49 maanden moet uitzitten. Het is de verdediging zelf niet gelukt om stukken ter onderbouwing hiervan te verkrijgen, daarom moet het worden nagevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is onder rubriek C.2 melding gemaakt van de opgelegde straf en het deel van de straf dat de opgeëiste persoon na overlevering nog moet uitzitten. De duur van de opgelegde vrijheidsstraf is doorslaggevend, zo volgt uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Er is sprake van een opgelegde vrijheidsstraf van een langere duur dan de vier maanden die vereist zijn voor een executieoverlevering. Hiermee is dus voldaan aan artikel 2, eerste lid, en artikel 7, eerste lid sub a onder 2˚, OLW. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt omtrent de omvang van de nog uit te zitten gevangenisstraf desgewenst in Tsjechië aan de orde stellen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 oktober 2024 volgt dat
the Regional Court in Ostravain het arrest van 13 oktober 2023 als het laatste instantie over de schuld en straf heeft geoordeeld. Daarom toetst de rechtbank alleen dit proces aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 17 oktober 2024 staat de opgeëiste persoon op 25 september 2023 in persoon is opgeroepen voor dit proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
diefstal, meermalen gepleegd;
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
poging tot overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
wederspannigheid.

5.Overige verweren

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er garanties moeten worden gevraagd om de veiligheid van de opgeëiste persoon te waarborgen in de Tsjechië. Zijn grondrechten kunnen worden geschonden omdat hij geweld tegen een politieambtenaar heeft gepleegd en klachten heeft ingediend tegen de Tsjechische overheid. De raadsvrouw doet daarbij uitdrukkelijk geen beroep op artikel 11 OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het vertrouwensbeginsel niet kan worden uitgegaan dat iemand gevaar loopt op schending van grondrechten bij ruzie met de politie. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit niet is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de raadsvrouw om garanties niet anders kan worden gezien dan een beroep op artikel 11 OLW en oordeelt als volgt. De raadsvrouw heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht dat er een algemeen gevaar bestaat van het schenden van grondrechten van personen die geweld hebben gebruikt tegen politieambtenaren en die klachten indienen tegen de overheid in Tsjechië. Dergelijke gegevens zijn ook niet ambtshalve bij de rechtbank bekend. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 138, 180, 310 en 350 Wetboek van Strafrecht, 5, 6, 8, 9, 11, 175, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Okresní soud v Ostravě[Arrondissementsrechtbank te Ostrava], Tsjechië voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.W. van der Hoek en D.F.A. Reuvekamp, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (