Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie bij het gerechtshof te Douai, Frankrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Ghana, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer en het vervoer van cocaïne op 21 augustus 2021. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 november 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een gemachtigd advocaat had die hem verdedigde.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman over de genoegzaamheid van het EAB en de evenredigheid van de overlevering overwogen, maar deze verweren verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de OLW en dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.