In deze zaak heeft verzoekster sub 1, een vennootschap onder firma, verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier van de Rechtbank Amsterdam over het griffierecht. Bij tussenbeschikking van 15 oktober 2024 is verzoekster in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 29 oktober 2024 een inkomensverklaring over te leggen. Echter, op de gestelde datum heeft de advocaat, mr. H. Loonstein, de rechtbank geïnformeerd dat de inkomensverklaring ontbrak. De rechtbank heeft vervolgens op 14 november 2024 de eindbeschikking gegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad voor de Rechtsbijstand aanvragen van een vennootschap onder firma afwijst en dat de vennoten als natuurlijke personen een inkomensverklaring moeten aanvragen. Aangezien de verzochte inkomensverklaring van verzoekster sub 1 ontbrak, was het griffierecht voor vermogenden van toepassing. De griffier had op 28 juni 2024 een bedrag van € 2.751,-- aan griffierecht geheven, wat door de rechtbank als terecht werd beschouwd.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht op nihil te stellen in afwachting van een eventuele beleidswijziging van de Raad. Het verzet tegen de beslissing van de griffier is daarom ongegrond verklaard. Deze eindbeschikking is gegeven door rechter E.A. Messer op 14 november 2024.