ECLI:NL:RBAMS:2024:7296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
13/264359-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor medeplegen van een gewapende overval op een winkel in Amsterdam-Zuidoost

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende overval op een winkel in Amsterdam-Zuidoost op 17 augustus 2024. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit wapen in zijn bezit had. Tijdens de zitting op 13 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, gevorderd dat de verdachte voor beide feiten zou worden veroordeeld. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. El Farougui, pleitte voor vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de overval, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden die de verdachte en zijn mededaders in de winkel toonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die handelde met het oogmerk om de winkel te overvallen, en dat er sprake was van een begin van uitvoering van de diefstal met geweld. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, maar vond de ernst van de poging tot overval en de impact op de slachtoffers zwaarwegend genoeg om een forse gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/264359-24
Datum uitspraak: 27 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 17 augustus 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
het medeplegen van een poging tot een gewapende overval op de winkel [naam winkel] ;
Feit 2
het voorhanden hebben van een revolver en meerdere patronen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan beide ten laste gelegde feiten heeft schuldig gemaakt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om verdachte ten aanzien van beide feiten vrij te spreken. Daartoe heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefster [persoon] en de getuigen innerlijk tegenstrijdig zijn. Daarnaast kan volgens de raadsvrouw niet worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de drie andere mannen die te zien zijn op de camerabeelden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw eveneens bepleit dat de getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Daarbij komt dat uit het DNA-onderzoek volgt dat er geen DNA-spoor van verdachte op het aangetroffen vuurwapen is aangetroffen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 17 augustus 2023 werd de politie rond 19 uur opgeroepen om naar de Afrikaanse winkel [naam winkel] aan de [adres 2] in Amsterdam Zuid-Oost te komen in verband met een winkeloverval. Kort hierna was de politie ter plaatse en troffen zij verdachte in de winkel aan terwijl hij werd tegengehouden door omstanders. Volgens enkele getuigen zijn een aantal mannen met wapens de winkel binnengekomen, waarna er consternatie ontstond en
“dief, dief!”geroepen werd. De mannen zijn toen gevlucht en renden het pand uit. Verdachte is door omstanders tegengehouden en terug de winkel ingetrokken, waarna een worsteling ontstond. Ook is een vuurwapen in de winkel aangetroffen en veilig gesteld. Verdachte ontkent dat hij bij het groepje mannen hoorde en stelt dat hij ten onrechte is aangehouden. Volgens verdachte vlogen de omstanders op hem af terwijl hij alleen in de winkel was om iets te kopen.
Vrijspraak feit 2
Uit forensisch DNA-onderzoek volgt dat op het onderzochte vuurwapen enkel een DNA-spoor van een ander dan verdachte is aangetroffen. Ook op basis van de verschillende verklaringen in het procesdossier kan de rechtbank, mede gelet op de waarneming dat verdachte op de camerabeelden geen handschoenen droeg en dat die ook niet in zijn bezit zijn aangetroffen, niet onomstotelijk vaststellen dat het verdachte is geweest die dit specifieke vuurwapen voorhanden heeft gehad. Nu niet blijkt dat verdachte dit vuurwapen voorhanden heeft gehad en er geen medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen ten laste is gelegd, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 1
Aangeefster [persoon] verklaart dat vier mannen op 17 augustus 2024 rond 18:50 uur de winkel [naam winkel] binnenliepen en
“money, money now!”riepen. Hierbij had één van de mannen een vuurwapen in zijn hand. Getuige [getuige 1] zag meerdere jongens met versnelde pas de winkel in komen lopen. Op het moment dat twee van die jongens wegrenden zag hij dat zij allebei een object gelijkend op een vuurwapen in hun handen hadden. Getuige [getuige 2] verklaart dat drie of vier jongens de winkel binnenkwamen en direct richting de kassa liepen. Daarbij is door haar eveneens een vuurwapen waargenomen. Toen de jongens de winkel uitrenden, werd zij door een van hen geduwd.
Op de ‘stills’ van beschikbare camerabeelden rond het genoemde tijdstip is te zien dat verdachte en drie andere mannen binnen een tijdsspanne van twintig seconden de winkel binnenlopen. Negen seconden nadat de laatste man is binnengekomen rennen alle vier de mannen de winkel weer uit. Drie van hen lukt het om weg te komen, maar één van hen, verdachte, komt ten val en wordt door omstanders terug de winkel ingeduwd.
Op basis van de verklaringen van aangeefster en de genoemde getuigen, stelt de rechtbank vast dat de door hen waargenomen mannen in de winkel dezelfde mannen zijn die te zien zijn op de camerabeelden. Het feit dat de mannen vlak na elkaar de winkel binnenliepen en gezamenlijk de winkel uit zijn gevlucht, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de mannen als groep handelden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onderdeel was van de groep mannen.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een begin van uitvoering van de diefstal met (bedreiging met) geweld, nu deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dit feit. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de mannen, nu uit camerabeelden blijkt dat er een voorverkenning heeft plaatsgevonden waarbij twee van de mannen betrokken waren en verdachte samen met hen tot uitvoering is overgegaan. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan een poging tot overval.
In tegenstelling tot wat de verdediging naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster en de genoemde getuigen op dit punt voldoende betrouwbaar en consistent zijn. Dat aangeefster op 17 augustus 2024 om 21.25 uur heeft verklaard dat zij geen jongens heeft gezien doet daar niet aan af, omdat haar eerste (van eerder diezelfde dag) en derde verklaring (van 26 augustus 2024) inhoudelijk niet alleen met elkaar overeenkomen, maar ook met de andere getuigenverklaringen. Dat de getuigenverklaringen op detailniveau afwijken is naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar, doordat er tijdens de poging tot overval – mede door de drukte in de winkel – een chaotische situatie ontstond en het feit zich binnen een kort tijdsbestek heeft afgespeeld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
Feit 1
op 17 augustus 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld, dat aan [persoon] en winkel [naam winkel] (gelegen aan de [adres 2] ) toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon] en [getuige 1] en [getuige 2] en meerdere onbekend gebleven personen, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken,
- naar de winkel zijn toegegaan en
- naar de kassa zijn gelopen en
- daarbij hebben geroepen "iedereen de winkel uit" en "money, money, now", althans woorden van gelijke aard en strekking en
- een vuurwapen hebben getoond
- en die [getuige 2] hebben geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, indien het tot een strafoplegging komt, verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte flink is toegetakeld door omstanders, de poging in een vroeg stadium is gestrand en de jonge leeftijd van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, samen met anderen, geprobeerd om met een vuurwapen een winkel te overvallen. Dat verdachte en zijn mededaders hierbij geen buit hebben gemaakt, doet niet af aan de heftige gevoelens van angst en onveiligheid die de poging tot overval bij de aanwezigen in de winkel blijkens hun verklaringen teweeg heeft gebracht. Daarbij komt dat de poging tot overval plaatsvond op een moment waarop het enorm druk was in de winkel, waardoor veel mensen onvrijwillig getuige zijn geweest van het feit. Op dit soort ernstige feiten dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden gereageerd met een (forse) gevangenisstraf, ook omdat de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen vaak langdurig psychische klachten ondervinden van wat hen is overkomen.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 11 november 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank in het kader van de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor straftoemeting, waaruit volgt dat een winkeloverval die gepaard gaat met enige vorm van bedreiging in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar rechtvaardigt.
De rechtbank ziet reden om in het voordeel van verdachte enigszins van dit uitgangspunt af te wijken, nu er in dit geval geen sprake is geweest van een voltooide overval. Daarnaast weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat verdachte flink is toegetakeld door de in de winkel aanwezige personen, waarbij hij meerdere verwondingen heeft opgelopen en hete pepers in zijn ogen heeft gekregen. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de poging in een vroeg stadium is gestrand, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor matiging van de straf. Zonder het ingrijpen van de klanten van de winkel was de poging immers naar alle waarschijnlijkheid doorgezet in een voltooide overval. Daarentegen weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte de poging tot overval samen met anderen heeft gepleegd. De rechtbank ziet hierbij aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Een poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2024.