ECLI:NL:RBAMS:2024:7295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/13/753485 / HA RK 24-224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzetschrift griffierecht en inkomensverklaring

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking gegeven in een zaak waarin verzoeksters in verzet zijn gekomen tegen een beslissing van de griffier om griffierecht bij te heffen. De verzoeksters, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, hebben op 5 juli 2024 verzet aangetekend tegen het griffierecht van € 2.751,-- dat door de griffier was opgelegd. Dit griffierecht was geheven na het ontbreken van inkomensverklaringen na een doorhaling van de bodemprocedure. De verzoeksters stelden dat de griffier ten onrechte het griffierecht had geheven, omdat artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand geen inkomensverklaringen vereist en er geen einduitspraak was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verzoeksters tijdig waren met het indienen van hun inkomensverklaringen, aangezien er nog geen einduitspraak was gedaan en de zaak opnieuw op de rol kon worden gebracht. De rechtbank heeft verzoekster sub 1 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 29 oktober 2024 een inkomensverklaring over te leggen, waarna op het verzoekschrift verder zal worden beslist.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/753485 / HA RK 24-224 EAM/RS
Tussenbeschikking van 15 oktober 2024
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [verzoekster 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , en
2. [verzoekster 2],
3. [verzoekster 3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters, 8
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK AMSTERDAM,
verweerder.

1.De procedure

Bij verzetschrift van 5 juli 2024 zijn verzoeksters op de voet van artikel 29 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier om een bedrag van € 2.751,-- aan griffierecht bij te heffen.
De griffier heeft op 23 juli 2024 een verweerschrift ingediend. Verzoeksters hebben hier op 14 augustus 2024 op gereageerd. De griffier heeft vervolgens op 15 augustus 2024 op laatstgenoemde reactie van verzoeksters gereageerd.
Vervolgens is deze (tussen)beschikking bepaald op heden.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
Verzoeksters zijn op de rol van 21 februari 2024 in verzet gekomen van een verstekvonnis van 13 december 2023 waarin zij zijn veroordeeld om een bedrag aan Beltana Beheer B.V. te voldoen. De zaak is bij deze rechtbank geregistreerd onder nummers C/13/742168 / HA ZA 23-1027. De zaak heeft een geldelijk belang van € 98.145,--. De griffier heeft op 21 februari 2024 het griffierecht voor onvermogenden in rekening gebracht van
€ 86,-- omdat inkomensverklaringen van elk van de verzoeksters waren aangevraagd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 31 mei 2024 hebben partijen om doorhaling verzocht waarna de zaak op de rol van 5 juni 2024 is doorgehaald.
Omdat overlegging van inkomensverklaringen is uitgebleven heeft de
griffier van het team handelszaken op 28 juni 2024 een bedrag van
€ 2.751,-- aan griffierecht bijgeheven.
2.2.
Verzoeksters verzetten zich tegen het bijheffen van het griffierecht. Zij stellen – samengevat – dat artikel 29 lid 1 Wet op de rechtsbijstand (Wrb) inkomensverklaringen niet noemt. Ook is een einduitspraak niet gedaan. Sterker nog: met de rechtbank is besproken om na een verzoek om aanhouding van de zaak, in plaats daarvan de zaak door te halen op de rol en die zo nodig weer op te brengen, zonder opnieuw griffierecht verschuldigd te zijn. Hoe dan ook zijn de verklaringen tijdig overgelegd, omdat er geen uitspraak is gedaan. Daarnaast konden de op 5 juli 2024 nagezonden inkomensverklaringen van verzoekster sub 2 en 3 niet eerder naar de rechtbank worden gezonden. Zij verzoeken dan ook het verzet gegrond te verklaren en alsnog te bepalen dat het griffierecht voor onvermogenden wordt toegepast.
2.3.
De griffier heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt – voor zover relevant – hierna aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
Het door verzoeksters ingediende verzet is tijdig ingesteld.
3.2.
In artikel 16 lid 1 Wgbz luidt als volgt:
“De griffier heft het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, is overgelegd:
a.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand;
b.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
Artikel 29 lid 1 Wrb luidt:
“Een afschrift van het besluit tot toevoeging wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat de einduitspraak is gedaan, overgelegd aan de rechter voor wie de zaak dient.”
3.3.
Uit artikel 29 lid 1 Wrb volgt dat de toevoeging moet worden overgelegd voordat de einduitspraak is gedaan. Een inkomensverklaring wordt hierin niet genoemd. De inkomensverklaring wordt wel genoemd in artikel 3.3 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken. Ook een inkomensverklaring moet dus worden overgelegd voordat de einduitspraak is gedaan. In de onderhavige kwestie was echter geen sprake van een einduitspraak, maar van een doorhaling van de zaak op de rol. Een doorhaling is slechts een administratieve handeling; in afwijking van de normale gang van zaken wordt geen nieuwe roldatum bepaald, de zaak wordt verwijderd uit het bestand van lopende zaken waarvan de voortgang ambtshalve door de rolrechter wordt gevolgd. Doorhaling heeft op zichzelf ook geen rechtsgevolg, in het bijzonder niet dat de instantie erdoor zou eindigen. Het louter administratieve karakter van doorhaling impliceert dat beide partijen desgewenst het initiatief kunnen nemen om de zaak weer op de rol te brengen (zie T&C, artikel 261 Rv). Omdat er dus nog geen einduitspraak is gedaan en de zaak weer opnieuw kan worden opgebracht, is de rechtbank met verzoeksters van oordeel dat zij nog tijdig zijn met het overleggen van de inkomensverklaringen. De drie verzoeksters hebben elk een inkomensverklaring aangevraagd, doch er zijn slechts twee van drie verklaringen overgelegd. De inkomensverklaring van verzoekster sub 1 ontbreekt nog. Daarom zal verzoeksters sub 1 alsnog in de gelegenheid worden gesteld een inkomensverklaring over te leggen. Hierna zal op het verzoekschrift worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
stelt verzoekster sub 1 in de gelegenheid om uiterlijk dinsdag 29 oktober 2024 een inkomensverklaring over te leggen;
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Messer, rechter, op 15 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RS