Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[veroordeelde],
Feiten
€ 125.000,-. De maximale duur van de gijzeling is niet bepaald in het arrest. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot gijzeling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1966 en zonder bekende vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland, had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen door het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2002, waarbij hij verplicht werd € 125.000,- aan de Staat te betalen. Op 20 februari 2024 bedroeg het openstaande saldo nog € 110.248,94. De officier van justitie diende op 20 februari 2024 een vordering in voor een machtiging tot gijzeling voor de duur van 956 dagen. Echter, de veroordeelde was niet op de zitting verschenen, hoewel hij rechtsgeldig was opgeroepen.
De raadsman van de veroordeelde had op 15 oktober 2024 een verzoekschrift ingediend tot kwijtschelding of vermindering van de betalingsverplichting, dat gelijktijdig met de vordering tot gijzeling op 22 oktober 2024 werd behandeld. De rechtbank heeft op 5 november 2024 in het verzoekschrift tot kwijtschelding geoordeeld dat de betalingsverplichting op nihil wordt gesteld. Hierdoor had de officier van justitie geen belang meer bij de vordering tot gijzeling. De rechtbank heeft de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de rechters van de meervoudige strafkamer.