ECLI:NL:RBAMS:2024:7276

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/226083-24 (zaak A) en 13/253458-24 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Amsterdam inzake drugshandel en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel en mishandeling. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 13/226083-24 (zaak A) en 13/253458-24 (zaak B), die ter terechtzitting zijn gevoegd. In zaak A is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 3121 gram hasjiesj en 477 gram hennep, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. In zaak B is de verdachte beschuldigd van zware mishandeling van een persoon, wat resulteerde in een gebroken kaak.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, alsook de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de getuigen en het bewijs in de zaak gewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten in zaak A bewezen zijn, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de drugshandel. In zaak B heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 80 dagen jeugddetentie, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen bevolen, waaronder verdovende middelen en een vuurwapen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/226083-24 (zaak A) en 13/253458-24 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
thans gedetineerd te Justitieel Complex [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Heikens, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Verder is dhr. [getuige] ter terechtzitting gehoord als getuige.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A:
Feit 1:hij op of omstreeks 11 juli 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 3121 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of 477 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Feit 2:hij op of omstreeks 11 juli 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (doorgeladen) revolver (vuistvuurwapen) en/of munitie, van het merk Harrington & Richardson, type .32 S&W hammerless, kaliber .32 Smit & Wesson (met munitie, 5 stuks), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Zaak B:
hij op of omstreeks 25 juli 2024 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, aan [persoon], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan/stompen op/tegen/in het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [persoon];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2024 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan/stompen op/tegen/in het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [persoon], terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt beide in zaak A ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het eerste feit, de handel in 3121 gram hasjiesj en 477 gram hennep, wijst zij op de verklaring van verdachte en het proces-verbaal waarin het aantreffen van de verdovende middelen in de auto wordt beschreven. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat de oma van verdachte, die als bestuurder in de auto zat, geen weet had van de verdovende middelen in de auto. Met betrekking tot het tweede feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wijst de officier van justitie op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal waarin het aantreffen van het vuurwapen in de tas van verdachte wordt beschreven en het proces-verbaal wapenonderzoek.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het in zaak B primair ten laste gelegde feit, zware mishandeling, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Wel kan het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij met zijn vuist [persoon] op zijn kaak heeft geslagen. Door zo te handelen is een aanmerkelijke kans ontstaan dat [persoon] zwaar gewond zou raken en verdachte heeft deze kans ook aanvaard.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde medeplegen en zich verder ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde, omdat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en daarmee het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie niet kan worden bewezen. Verdachte heeft het vuurwapen immers pas gezien bij de overdracht van het geld en het ontvangen van de spullen. De raadsman verwijst ter onderbouwing op het feit dat geen DNA-sporen van verdachte op het vuurwapen zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de in zaak B primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Zaak A
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met een kennis, bij wie hij normaal gesproken zijn hasj koopt, heeft afgesproken dat verdachte voor een vergoeding van 200 euro hasj op zou halen. Deze kennis heeft verdachte een tas met geld gegeven en de locatiegegevens waar hij het pakketje moest ophalen. Op 11 juli 2024 heeft verdachte in Amsterdam het geld overgedragen en de verdovende middelen opgehaald. Even later hebben opsporingsambtenaren de auto - waarin verdachte als bijrijder zat - stilgehouden. De opsporingsambtenaren zagen achter de bestuurdersstoel een tas met daarin drie vacuümverpakte sealbags met daarin respectievelijk 477 gram wiet, 1016 gram hasj en 2106 gram hasj. De opsporingsambtenaren zagen dat verdachte een schoudertas vast had en toen zij hierin keken, zagen zij dat in deze tas een revolver zat.
Zaak B
Twee weken later, op 25 juli 2024, reed verdachte met een vriend, [getuige], op zijn scooter in ’s-Gravenhage op een plek waar hij niet mocht rijden. [persoon] (hierna: aangever) liep daar met zijn hond en zei tegen verdachte en zijn vriend dat ze daar niet mochten rijden en dat ze bijna zijn hond doodreden. Aangever was boos op verdachte en er ontstond een woordenwisseling tussen aangever en verdachte. Uiteindelijk heeft dat geleid tot een ruzie waarbij verdachte aangever vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven, waardoor aangever letsel – een gebroken kaak – heeft opgelopen. Verdachte is daarna op zijn scooter weggereden.
Zaak A
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van 3121 gram hasjiesj en 477 gram hennep, op basis van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen waarin het aantreffen van de verdovende middelen in de auto (en de herkenning van hasj aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm) wordt beschreven. De verdovende middelen zijn bij verdachte bij zijn aanhouding aangetroffen in de auto in een tas achter de bestuurdersstoel. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat de bestuurder van de auto, de oma van verdachte, wist dat zij verdovende middelen vervoerde.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III op basis van de verklaring van verdachte, de plek van het aantreffen en het wapenrapport. De opsporingsambtenaren hebben de revolver en de munitie aangetroffen in de schoudertas die verdachte bij zijn aanhouding vast had en verdachte heeft verklaard dat hij de revolver heeft gezien voordat hij de overdracht deed. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte bij de politie dat hij geen wetenschap had van de revolver tot het moment van de overdracht en dat zijn opdrachtgever deze revolver in zijn tas heeft gelegd zonder zijn weten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een kennis verdachte een geladen vuurwapen heeft gegeven, zonder dat verdachte hier vanaf wist. Te meer nu de context van de drugsdeal dat onaannemelijk maakt. Het dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten voor dit scenario. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van het wapen en de munitie en dat hij ook de beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
Zaak B
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde zware mishandeling
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsman niet bewezen dat verdachte met zijn handelen opzet had op zware mishandeling. Verdachte zal daarvan daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank vindt op basis van de aangifte, de verklaring van verdachte en de verklaringen van vijf getuigen bewezen dat verdachte aangever meerdere keren een vuistslag (in het gezicht) te geven waardoor aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals subsidiair ten laste gelegd is.
Noodweer?
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat ten aanzien van de in zaak B subsidiair tenlastegelegde mishandeling sprake is geweest van noodweer. Verdachte en getuige [getuige] hebben verklaard dat verdachte de eerste klap heeft gekregen van aangever. Verdachte moest zich daarom op dat moment wel verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, omdat hij bang was dat hij meer klappen zou moeten incasseren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte degene is die als eerste aangever heeft geslagen en dat niet is gebleken dat aangever verdachte op enig moment heeft geslagen. Het is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Van een noodweersituatie is dan ook geen sprake geweest.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Verdachte heeft verklaard dat aangever eerst hem heeft geslagen en getuige [getuige], die ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd, heeft dit bevestigd. Dit komt echter niet overeen met wat aangever en andere getuigen daarover hebben verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste verhaal als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven en gaat daarbij uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet. Aangever heeft de confrontatie opgezocht met verdachte door verdachte aan te spreken op zijn rijgedrag en was boos op verdachte. Uit de verklaring van aangever en vijf onafhankelijke getuigen blijkt echter dat verdachte degene is die vervolgens aangever meerdere keren een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en dat hier geen klap van aangever aan verdachte aan vooraf is gegaan. Dit betekent dat de feitelijke toedracht zoals gesteld door verdachte, dat aangever verdachte eerst heeft geslagen, niet aannemelijk is geworden. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de gedetailleerde, direct na het incident afgelegde verklaringen van de getuigen (die niet in relatie staan tot aangever) betrouwbaarder zijn dan de verklaring van getuige [getuige], (die goed bevriend is met verdachte) en die pas op zitting en wisselend en zeer beknopt heeft verklaard over het incident.
Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever, een gebroken kaak (en een hersenschudding) als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Uit de medische gegevens komt naar voren dat aangever vanwege het opgelopen letsel een operatie heeft moeten ondergaan voor de breuk in zijn kaak en dat de geschatte duur van de genezing zes weken is. Ook heeft aangever een tijdlang enkel vloeibaar voedsel kunnen eten. Dit betekent dat het onderdeel zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard.
5.
Het bewijs
De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 11 juli 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 3121 gram hasjiesj en 477 gram hennep.
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 11 juli 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een doorgeladen revolver (vuistvuurwapen) en munitie, van het merk Harrington & Richardson, type .32 S&W hammerless, kaliber .32 Smith & Wesson, met munitie, 5 stuks, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
ten aanzien van zaak B:
op 25 juli 2024 te 's-Gravenhage, [persoon] heeft mishandeld door meermalen met kracht te stompen tegen het gezicht van voornoemde [persoon], terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

Het bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft in zaak B (subsidiair) een beroep gedaan op noodweerexces. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het beroep op noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie acht toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden conform het reclasseringsadvies. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstafrecht toe te passen vanwege de persoonlijkheid van verdachte. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht om een taakstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en hier de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan te verbinden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 19 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft op 30 oktober 2024 een advies opgesteld. Daarin is onder meer gerapporteerd dat verdachte functioneert op een zwakbegaafd niveau, de risico’s van zijn handelen slecht kan inschatten, impulsief handelt, beïnvloedbaar is en kinderlijker gedrag vertoont dan van zijn kalenderleeftijd verwacht mag worden. Daarbij zijn er enkele indicaties dat verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en wegen de aanwezige contra-indicaties niet op tegen de indicaties die pleiten voor het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert de rechtbank om bij strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank neemt dat advies over.
Nadere motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan drie ernstige feiten. Verdachte heeft 3121 gram hasjiesj en 477 gram hennep vervoerd. Het is algemeen bekend dat de handel in verdovende middelen samen gaat met ernstige vormen van criminaliteit, met vaak veel geweld, schade en overlast in de samenleving als gevolg. Verdachte heeft hieraan bijgedragen door de verdovende middelen te vervoeren en af te leveren.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen inclusief munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid, omdat vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Ook heeft verdachte zich twee weken na de hiervoor genoemde feiten schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer meermalen met een vuist op zijn gezicht te slaan, waardoor het slachtoffer een gebroken kaak heeft opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft hem na het slaan achtergelaten op straat, terwijl het slachtoffer daar lag met ernstige verwondingen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Een dergelijk incident veroorzaakt bovendien gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel, in het bijzonder bij hen die getuige waren van het voorval.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 oktober 2024, waarin de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf heeft geadviseerd met voorwaarden.
Vervolgens heeft de rechtbank gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting duidelijk zijn geworden.
Straf
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte zo kort na het plegen van de feiten in zaak A, iemand heeft mishandeld met zwaar letsel tot gevolg. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat en dat verdachte duidelijk hulp nodig heeft van de reclassering bij het beheersen van criminogene en delictgerelateerde factoren, zoals onder meer zijn psychosociaal functioneren en middelengebruik. De rechtbank wil hem deze kans op hulp ook geven.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal, gelet op de ernst van de feiten, naast een taakstraf, een hogere voorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie, als grotere stok achter de deur om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden en geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte 80 dagen jeugddetentie opleggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding). Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 80 uren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Uit de adviezen van de reclassering volgt dat er sprake is van een hoog recidiverisico en een gemiddeld risico op letselschade. Hoewel het voor het eerst is dat verdachte in beeld is met een geweldsdelict, heeft hij zich wel binnen hele korte tijd schuldig gemaakt aan ernstige feiten, heeft hij een vuurwapen in bezit gehad en heeft hij – door een kleine woordenwisseling – zeer agressief gereageerd en iemand mishandeld. In combinatie met zijn multiproblematiek en zijn jeugdige leeftijd maakt dit dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder begeleiding en behandeling wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis als bijlage II is gehecht en als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 7 genoemde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 7, te weten: patronen, een revolver en verdovende middelen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg 36b, 36c, 55, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Zaak A, feit 2:
eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Zaak B, subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 43 (drieënveertig) dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of Humanitas Homerun in het kader van de Jeugdhulp, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft Veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [verblijfplaats]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat Veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden op vanaf de vijfde werkdag. De aansluiting zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Als het veroordeelde niet lukt om zelfstandig dagbesteding te vinden, zal veroordeelde dagbesteding gaan volgen bij coach E25, Werken Sterkt of Sleutelen met Jongeren, in het kader van de Jeugdhulp, te bepalen door de reclassering.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Ambulante begeleiding
Veroordeelde ontvangt ambulante begeleiding van Coach E25 of Humanitas Homerun, in het kader van de Jeugdhulp, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan aanwijzingen van de ambulante begeleiding.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77z, derde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77z, derde lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2024.
[...]
[...]