ECLI:NL:RBAMS:2024:7275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/236786-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van drugshandel en wapenbezit met vrijspraak voor enkele feiten

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder drugshandel en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juli 2024 in Amsterdam opzettelijk ongeveer 2 kilogram cocaïne heeft vervoerd en ongeveer 7,12 kilogram 3-Chloromethcathinone (3-CMC) en een hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad in zijn woning. Daarnaast had de verdachte een ploertendoder in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het medeplegen van de drugshandel en het aanwezig hebben van bepaalde hoeveelheden drugs, omdat deze niet in de auto van de verdachte waren aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de veiligheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/236786-24
Datum uitspraak: 14 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1:hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 3-Chloromethcathinone (3-CMC) en/of MDMA en/of GHB en/of heroïne en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2:hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad [personenauto met kenteken [kenteken]]
- ongeveer 2 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of [woning [adres 1]]
- ongeveer 7,12 kilogram 3-Chloromethcathinone (3-CMC) en/of 58 gram 3-Chloromethcathinone (3-CMC) en/of 52 gram 3-Chloromethcathinone (3-CMC), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-Chloromethcathinone (3-CMC) en/of
- ongeveer 25 pillen MDMA en/of 25,89 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, (telkens) een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 3:hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.610 pillen Zolpidem, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Zolpidem en/of ongeveer 10 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 4:
hij op of omstreeks 21 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van een aantal onderdelen van de tenlastelegging met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, voor wat betreft het vervoeren van de cocaïne en gevorderd verdachte vrij te spreken van het medeplegen en van de overige in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen.
Verder heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, voor wat betreft het aanwezig hebben van ongeveer 2 kilogram cocaïne, ongeveer 7,12 kilogram 3-Chloromethcathinone (hierna: 3-CMC) en een hoeveelheid MDMA. De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen en van het aanwezig hebben van de overige in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen. De officier van justitie heeft ter onderbouwing gewezen op de bodycambeelden, de aangetroffen goederen in de woning van verdachte en de laboratoriumrapporten.
Daarbij heeft de officier van justitie zich tevens op het standpunt gesteld dat er geen grond is voor bewijsuitsluiting. Verdachte was onwel geworden en niet in staat te reageren op vragen van de politieambtenaren. De politieambtenaren waren daardoor op grond van de Wet op de identificatieplicht en de Politiewet 2012 bevoegd in het tasje te zoeken naar een identiteitsdocument in het kader van hulpverlening. Uit de bodycambeelden blijkt dat de politieambtenaren de identiteitskaart nog niet hadden gevonden op het moment dat zij de twee blokken cocaïne aantroffen.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
Vormverzuimen
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat sprake is geweest van twee onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) in het voorbereidend onderzoek, te weten een schending van de verbaliseringsplicht en een onrechtmatige doorzoeking van de tas in de auto. Daartoe is aangevoerd dat de politieambtenaren in het kader van de hulpverleningstaak slechts bevoegd waren om op zoek te gaan naar een identiteitskaart door zoekend rond te kijken in de auto. De opsporingsambtenaren hebben de verbaliseringsplicht, zoals neergelegd in artikel 152 Sv, geschonden door in het proces-verbaal van bevindingen op te nemen dat het (verpakkingsmateriaal van) de verdovende middelen met het blote oog zichtbaar was. Uit de bodycambeelden blijkt immers dat de verdovende middelen van de buitenkant niet met het blote oog zichtbaar waren in de tas, waardoor met het pakken van de tas uit de auto sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat dit tot bewijsuitsluiting moet leiden van hetgeen dat in de auto en in de woning is aangetroffen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot de ten laste gelegde feiten op het volgende standpunt gesteld.
Feit 1
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen en van de handel in de verdovende middelen met betrekking tot de GHB, heroïne, amfetamine en MDMA.
Feit 2
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken het aanwezig hebben van de onder 2 ten laste gelegde 58 gram 3-CMC, 52 gram 3-CMC, 25 pillen MDMA en 25,98 gram MDMA.
Feit 3
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde feit, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de gevonden goederen in de woning hennep en Zolpidem betreffen.
Feit 4
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de ploertendoder in een dressoirkast lag en zich niet bevond in de openbare ruimte.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 21 juli 2024 kregen de politieambtenaren een melding dat op de [adres 2] in Diemen een voertuig onveilig stil zou staan voor een stoplicht met daarin een onwel (geworden) persoon. Ter plaatse zagen zij deze persoon met ver opengesperde ogen in de gordel hangen van het voertuig. Zij spraken verdachte aan en pasten een pijnprikkel toe, maar daar reageerde hij niet op. Zij zagen dat verdachte onder invloed leek te zijn van drugs. Ter vaststelling van de identiteit van verdachte zijn de politieambtenaren op zoek gegaan naar een identiteitskaart. Hiertoe hebben zij op enig moment de zwarte tas die op de grond stond voor de bijrijdersstoel gepakt en daarin twee blokken cocaïne aangetroffen. Zij hebben op een later moment het rijbewijs van verdachte aangetroffen in de auto in de pasjeshouder van verdachte. Vervolgens zijn bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres 1] verdovende middelen en andere goederen aangetroffen. Blijkens de stukken betrof dit ongeveer 7,12 kilogram 3- Chloromethcathinone (3-CMC), een hoeveelheid MDMA en een ploertendoder.
Onherstelbare vormverzuimen?
De politie heeft als algemene taak om te zorgen voor daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op basis van de artikelen 3 en 7 van de Politiewet 2012 zijn politieambtenaren dan ook bij de uitoefening van een hun wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de (algemene) politietaak bevoegd tot onderzoek aan voorwerpen die personen met zich mee voeren. Zij mogen dit onderzoek ook doen indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of veiligheid van die personen of dat van de ambtenaar zelf of van derden, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
Anders dan de raadsvrouw stelt, waren de politieambtenaren gelet op de hierboven omschreven omstandigheden in het kader van hun hulpverlenings- en handhavingstaak bevoegd om in de tas te zoeken naar een identiteitskaart. De stelling van de raadsvrouw dat slechts zoekend (en niet in tassen) mocht worden rond gekeken ter vaststelling van de identiteit, is onjuist. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van de verbaliseringsplicht, omdat niet is gebleken dat de politieambtenaren bewust onjuistheden hebben opgenomen in het proces-verbaal. Politieambtenaren zijn ook niet verplicht om een proces-verbaal op te maken aan de hand van bodycambeelden. Uit de ter terechtzitting bekeken bodycambeelden volgt tot slot dat de tas met daarin de blokken drugs wordt gepakt nadat één van de politieambtenaren vraagt “In zijn tas” en de andere politieambtenaar zegt “Er zit niks in”, waaruit de rechtbank afleidt dat er eerst in het tasje van verdachte is gekeken en dat daarin toen geen identiteitskaart is aangetroffen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de verdediging – niet bewezen hetgeen onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de in de woning aangetroffen goederen hennep en Zolpidem betreffen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank verdachte wel van enkele onderdelen van deze beschuldigingen zal vrijspreken. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 2 kilogram cocaïne op 22 juli 2024. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de overige verdovende middelen die onder 1 ten laste zijn gelegd, omdat deze verdovende middelen niet in de auto van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 2 kilogram cocaïne, ongeveer 7,12 kilogram 3-CMC, een hoeveelheid MDMA en een ploertendoder op 22 juli 2024.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ dat onder 1 en 2 ten laste is gelegd, aangezien uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat bij het plegen van de feiten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 21 juli 2024 in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
ten aanzien van feit 2:
op 21 juli 2024 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 2 kilogram cocaïne en
- ongeveer 7,12 kilogram 3-Chloromethcathinone (3-CMC) en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
ten aanzien van feit 4:
op 21 juli 2024 in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ongeveer 2 kilogram cocaïne vervoerd en ongeveer 7,12 kilogram 3-CMC en een hoeveelheid MDMA aanwezig gehad in zijn woning. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en de handel erin gaat vaak samen met ernstige vormen van criminaliteit, die voor grote overlast in de samenleving zorgen. Ook heeft verdachte een ploertendoder voorhanden gehad. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten genoemd in het LOVS en op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte is met grote hoeveelheden harddrugs in relatie te brengen, de rechtbank heeft geen inzicht gekregen in wat hem hiertoe heeft bewogen en verdachte gebruikt zelf ook harddrugs. De rechtbank vindt mede daarom een deels voorwaardelijke straf beter passend, als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte nogmaals de fout in zal gaan.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 34 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

9.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis als bijlage II is gehecht en als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geld moet worden verbeurdverklaard, omdat zij dit geld toeschrijft aan inkomsten uit de handel in verdovende middelen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de telefoon moet worden verbeurdverklaard, omdat uit de inhoud van het dossier blijkt dat de telefoon is gebruikt als communicatiemiddel bij de handel in verdovende middelen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat het vuurwerk en de verdovende middelen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft verzocht om het geld ter beschikking te stellen aan de rechthebbende, omdat uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat het geld dat is aangetroffen in de woning van verdachte in verband staat met de ten laste gelegde feiten.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp onder nummer 1, te weten: 2.825,- euro, aan de rechthebbende: verdachte.
Verbeurdverklaring
Het goed onder nummer 2, een telefoon, behoort aan verdachte toe. Omdat met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 3, 5, 6, 7, 10, 12 en 14, te weten: verdovende middelen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 7 en 11, te weten: verdovende middelen dienen eveneens te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien ze zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummer 4, te weten 1610 pillen hemofarm/zolpidem, dienen eveneens te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien deze zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 9 en 13, te weten hennep en vuurwerk, dienen eveneens te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien ze zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
34 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel (nr. 2).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen (nr. 3);
  • 1610 STK Verdovende Middelen (nr. 4);
  • 25 STK Verdovende Middelen (nr. 5);
  • 1 STK Verdovende Middelen (nr. 6);
  • 6 STK Verdovende Middelen (nr. 7);
  • 15 ZAK Verdovende Middelen (nr. 8);
  • 1 STK Verdovende Middelen (nr. 9);
  • 1 STK Verdovende Middelen (nr. 10);
  • 3 STK Verdovende Middelen (nr. 11);
  • 2 STK Verdovende Middelen (nr. 12);
  • 1 STK Vuurwerk (nr. 13);
  • 1 STK Verdovende Middelen (nr. 14).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2.825,- euro (nr. 1).
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2024.
[...]
  • [...]
  • [...]