ECLI:NL:RBAMS:2024:7269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/117699-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak op meerdere locaties

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die op 4 april 2024 betrokken was bij meerdere diefstallen. De behandeling vond plaats op 29 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en de raadsman, mr. D.C. Coppens, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen op verschillende locaties, waaronder Schiphol en Amsterdam, en van woninginbraken in Harmelen en Bosch en Duin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bij alle feiten een actieve rol had gespeeld, met bewijs dat hij de bestuurder was van een voertuig dat bij de diefstallen werd gebruikt. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte slechts medeplichtig was en concludeerde dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Daarnaast werden er verschillende goederen in beslag genomen en werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd,
plaatsgevonden met de behandeling van de zaken met parketnummers 13-117706-24, 13/117698-24 en 13/117694-24 tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/117699-24 (Promis)
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Coppens, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Schiphol;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Amsterdam;
Feit 3:
diefstal met braak door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Harmelen;
Feit 4:
diefstal met braak door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Bosch en Duin.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank stelt op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
Feit 1
Verdachte is op 4 april 2024 betrokken geweest bij de diefstal van een tas met inhoud op Schiphol. Hoewel verdachte niet zichtbaar is op de camerabeelden, blijkt dat zijn drie medeverdachten na het wegnemen van de tas instappen in de Volvo XC 40 met kenteken [nummer] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte die dag steeds de bestuurder is geweest van deze Volvo. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat dit ook op Schiphol het geval was. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de tas van aangever, inclusief een deel van de inhoud, is aangetroffen op de hotelkamer van verdachte en verdachte de buitenlandse valuta die zich in de weggenomen tas bevonden, heeft omgewisseld bij het wisselkantoor.
Feit 2
Op 4 april 2024 zijn zeven laptops weggenomen uit de Mediamarkt te Amsterdam. De daders zijn vertrokken in een Volvo XC 40 met kenteken [nummer] en op heterdaad aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij achter het stuur van de Volvo zat. Uit de bevindingen van de politie ter plaatse volgt dat verdachte de Volvo gereed heeft gezet en snel wegreed toen zijn medeverdachten met de buit in de auto stapten.
Feit 3
Op 4 april 2024 is er ingebroken in de woning aan [adres 1] . Daarbij zijn een geldbedrag van 60 euro en sieraden weggenomen. De rechtbank stelt vast dat daarbij diezelfde Volvo XC 40 zichtbaar is op de beelden, omdat het gaat om een identiek model en kleur, waarbij de drie personen die uitstappen worden herkend als de drie medeverdachten. De rechtbank gaat ervan uit dat de Volvo werd bestuurd door verdachte op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat verdachte die dag steeds de bestuurder is geweest van de Volvo. Tot slot weegt mee dat de sieraden die door het slachtoffer zijn herkend als haar eigendommen, zijn aangetroffen op de hotelkamer van verdachte.
Feit 4
Op 4 april 2024 is er ingebroken in de woning aan [adres 2] . Uit de woning zijn een sieradendoos, sieraden en een spiegelreflexcamera weggenomen. In het dossier zijn camerabeelden voorhanden waarop een voertuig en personen zijn te zien die betrokken zijn bij de inbraak in Bosch en Duin. Verdachte wordt op die beelden herkend als de bestuurder van het voertuig. Opvallend is dat de bestuurder uitstapt en rommelt bij het kenteken van de auto. Later blijkt dat het kenteken met tape is gewijzigd. Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij degene is geweest die de tape op het kenteken heeft geplakt. De rechtbank gaat er op basis van de beelden vanuit dat dit op dit moment moet zijn gebeurd, ook omdat de kleding van de bestuurder overeenkomt met de kleding die verdachte die dag aanhad. Tot slot heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij heeft ingebroken in de woning in Bosch en Duin, en dat [verdachte] toen de bestuurder van de Volvo was.
Medeplegen
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte bij alle tenlastegelegde feiten de rol van bestuurder heeft vervuld. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich hiermee schuldig kan hebben gemaakt aan medeplichtigheid, maar dat er geen sprake is van medeplegen. Omdat medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, moet verdachte volgens de verdediging worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat de rol van verdachte groter is geweest dan alleen die van chauffeur. Zo is reeds benoemd dat de buit van drie van de vier diefstallen (bij de vierde is verdachte op heterdaad aangehouden) is aangetroffen in voornoemde hotelkamer en hij het weggenomen geld van een van de aangevers heeft gewisseld. Dit brengt met zich mee dat verdachte ook na het daadwerkelijk wegnemen van de eigendommen van de aangevers een rol heeft gespeeld.
Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat verdachte ook in de voorbereiding een significante rol heeft gespeeld. De hotelkamer is daags tevoren op 3 april 2024 geboekt op naam van verdachte. Verder blijkt dat er op zijn telefoon is gezocht naar meerdere vestigingen van de Mediamarkt, kennelijk teneinde een locatie te kiezen waar goederen konden worden weggenomen. Hierbij betrekt de rechtbank tot slot ook dat meerdere medeverdachten hebben verklaard dat zij kort voor de datum van de tenlastegelegde feiten samen met de anderen, inclusief verdachte, vanuit Frankrijk naar Nederland zijn afgereisd. Dit alles maakt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten, waardoor de rechtbank verdachte aanmerkt als medepleger.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de feiten 1 tot en met 4 op de tenlastelegging heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
hij op 4 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen een tas (met inhoud), die geheel aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
hij op 4 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, 7 laptops, , die aan de Media Markt ( [locatie] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
hij op 4 april 2024 te Harmelen, gemeente Woerden, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan [adres 1] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, EUR 60,- en sieraden die aan [aangever 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
feit 4:hij op 4 april 2024 te Bosch en Duin, gemeente Zeist, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een sieradendoos, sieraden en een spiegelreflexcamera (merk Sony), die aan [aangever 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten en derhalve verzocht om opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten op één dag schuldig gemaakt aan diefstal van een tas op de luchthaven Schiphol, een winkeldiefstal en twee woninginbraken.
Reizigers, waaronder toeristen, op de luchthaven Schiphol letten vaak – vermoeid door hun reis, in de drukte of gedesoriënteerd – minder goed op en zijn daarmee een gemakkelijk doelwit van criminelen. Verdachte – die met geen ander doel dan het plegen van vermogensdelicten op de luchthaven Schiphol aanwezig lijkt te zijn geweest – heeft hiervan misbruik gemaakt. Daarbij komt dat toeristen vaak niet alleen waardevolle bagage bij zich hebben, maar ook reisbescheiden, waarvan het verlies groot ongemak meebrengt. Bovendien betekenen dergelijke diefstallen voor de gedupeerden vaak ook een onverwachte en directe doorkruising van hun reisplannen en brengen daardoor veel bijkomend nadeel toe.
Ook winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat schade, hinder en overlast voor winkeliers veroorzaakt.
Tot slot wordt door het plegen van een woninginbraken een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de bewoner(s). Bewoners voelen zich na een woninginbraak vaak onveilig in hun eigen woning, terwijl deze bij uitstek de plek is waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Door diefstallen en woninginbraken nemen bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden en in de maatschappij toe. Daarnaast veroorzaken woninginbraken materiële schade en overlast.
Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Dit rekent de rechtbank hem aan
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Nederlandse strafblad van verdachte van 28 juni 2024 en het Duitse, Franse, Italiaanse en Spaanse strafblad van 5 april 2024 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande kan op de gepleegde strafbare feiten naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Strafverzwarend heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat bewust is gekozen voor een makkelijk doelwit (feit 1) en dat de woninginbraken zijn gepleegd bij kwetsbare slachtoffers (feiten 3 en 4). Ook zijn de feiten op professionele wijze in een samenwerkingsverband gepleegd. Uit de feiten en omstandigheden blijkt tot slot dat verdachte en zijn medeverdachten doelbewust naar Nederland te zijn gekomen met geen ander doel dan het plegen van vermogensdelicten.
Gelet op al het voorgaande, vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank wijst tot slot het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten komt en de eerder aangenomen gronden voor voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn.

9.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis als bijlage III is gehecht en als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
De rechtbank zal gelasten dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 22 en 23, te weten een personenauto en een horloge, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1, 13, 16, 17, 18 en 19, te weten 1.510 euro, een rugzak, een zonnebril, medicamenten, zes waardebonnen en een portemonnee, aan de rechthebbende: mw. [aangever 1] .
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 2, 3, 4, 14 en 20, te weten een muntenverzameling, ringen, dasspelden, munten en een fotocamera, aan de rechthebbende: mw. [aangever 3] .
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 5, 6, 7, 8 en 15, te weten sieraden, ringen en een broche, aan de rechthebbende: mw. [aangever 2] .
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 9, 10, 11 en 12, te weten computers, aan de rechthebbende: Media Markt Saturn Holding Nederland B.V.

10.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 4.921,09 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.Ook heeft zij de rechtbank verzocht verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.142,02, bestaande uit de kosten voor het herstel van de ruit en de deur van in totaal € 142,02,- en voor het overige een geschat bedrag van € 2.000,- voor de sieraden die zijn opgegeven als weggenomen maar niet zijn aangetroffen in de hotelkamer van verdachten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering af te worden gewezen.
10.2.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De inhoud van de vordering is niet betwist. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de gestolen goederen niet kan worden toegewezen, omdat (een groot deel van de) gestolen goederen zijn teruggevonden en zullen worden geretourneerd aan de benadeelde partij. In zoverre lijdt de benadeelde partij dan ook geen schade.
De benadeelde partij vordert bovendien vergoeding van meer goederen dan die bij of onder de verdachten zijn aangetroffen. Er zijn in dit dossier echter onvoldoende aanwijzingen voorhanden dat er door verdachte en zijn medeverdachten meer goederen zijn weggenomen dan de goederen die zullen worden geretourneerd. De politie heeft immers de auto en de hotelkamer doorzocht en de verdachten gefouilleerd. Daarnaast zijn er – gelet op de korte tijdsduur tussen de diefstal en het aantreffen van de goederen in de hotelkamer – geen aanwijzingen dat de verdachten een deel van de gestolen goederen al verkocht zouden hebben. De rechtbank heeft dan ook te weinig aanknopingspunten om vast te stellen dat er sieraden weggenomen zijn die niet teruggegeven zullen worden en de waarde van die sieraden te schatten. Wel zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de houten plaat in het kozijn en de nieuwe ruit voor de achterdeur toewijzen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot in totaal € 142,02, hoofdelijk, toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2024, tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het als feit 4 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 142,02 (honderdtweeënveertig euro en twee eurocent).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [aangever 1] van:
  • 1.510 euro (nr. 1);
  • een rugzak (nr. 13);
  • een zonnebril (nr. 16);
  • medicamenten (nr. 17);
  • zes waardebonnen (nr. 18);
  • een portemonnee (nr. 19).
Gelast de teruggave aan [aangever 3] van:
  • een muntenverzameling (nr. 2);
  • ringen (nr. 3);
  • dasspelden (nr. 4);
  • munten (nr. 14);
  • een fotocamera (nr. 20).
Gelast de teruggave aan [aangever 2] van:
  • sieraden (nr. 5, 7 en 15);
  • ringen (nr. 6);
  • broche (nr. 8).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • een personenauto (nr. 22);
  • een horloge (nr. 23).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] toe tot een bedrag van
€ 142,02 (honderdtweeënveertig euro en twee eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan partij [aangever 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat van € 142,02 (honderdtweeënveertig euro en twee eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van twee dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Smit en G.J.M. Kruizinga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2024.