ECLI:NL:RBAMS:2024:7268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/117706-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak op meerdere locaties

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen door twee of meer verenigde personen. De feiten vonden plaats op 4 april 2024 op verschillende locaties, waaronder Schiphol, Amsterdam, Harmelen en Bosch en Duin. De verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd gedetineerd aangetroffen. Tijdens de zitting op 29 augustus 2024 heeft de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, de vordering tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, geen verweer voerde tegen het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten bewezen konden worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiftes. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij, [aangever 3], tot schadevergoeding van € 142,02 toegewezen, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank benadrukte de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/117706-24
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Faber, advocaat in Haarlem, naar voren hebben gebracht.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd,
plaatsgevonden met de behandeling van de zaken met parketnummers 13/117699-24, 13/117698-24 en 13/117694-24 tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Schiphol;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Amsterdam;
Feit 3:
diefstal met braak door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Harmelen;
Feit 4:
diefstal met braak door twee of meer verenigde personen op 4 april 2024 te Bosch en Duin.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de aangiftes.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft alle tenlastegelegde feiten bekend. De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Nu verdachte de feiten heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een bijlage (bijlage II) die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
hij op 4 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen een tas (met inhoud), die geheel aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
hij op 4 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, 7 laptops, die aan de Media Markt ( [locatie] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
hij op 4 april 2024 te Harmelen, gemeente Woerden, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan [adres 1] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, EUR 60,- en sieraden die aan [aangever 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
feit 4:
hij op 4 april 2024 te Bosch en Duin, gemeente Zeist, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een sieradendoos, sieraden en een spiegelreflexcamera (merk Sony), die aan [aangever 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte een first offender is en met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft direct openheid van zaken gegeven en neemt verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten op één dag schuldig gemaakt aan diefstal van een tas op de luchthaven Schiphol, een winkeldiefstal en twee woninginbraken.
Reizigers, waaronder toeristen, op de luchthaven Schiphol letten vaak – vermoeid door hun reis, in de drukte of gedesoriënteerd – minder goed op en zijn daarmee een gemakkelijk doelwit van criminelen. Verdachte – die met geen ander doel dan het plegen van vermogensdelicten op de luchthaven Schiphol aanwezig lijkt te zijn geweest – heeft hiervan misbruik gemaakt. Daarbij komt dat toeristen vaak niet alleen waardevolle bagage bij zich hebben, maar ook reisbescheiden, waarvan het verlies groot ongemak meebrengt. Bovendien betekenen dergelijke diefstallen voor de gedupeerden vaak ook een onverwachte en directe doorkruising van hun reisplannen en brengen daardoor veel bijkomend nadeel toe.
Ook winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat schade, hinder en overlast voor winkeliers veroorzaakt.
Tot slot wordt door het plegen van een woninginbraken een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de bewoner(s). Bewoners voelen zich na een woninginbraak vaak onveilig in hun eigen woning, terwijl deze bij uitstek de plek is waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Door diefstallen en woninginbraken nemen bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden en in de maatschappij toe. Daarnaast veroorzaken woninginbraken materiële schade en overlast.
Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Dit rekent de rechtbank hem aan
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Nederlandse strafblad van verdachte van 28 juni 2024 en het Duitse, Franse, Italiaanse en Spaanse strafblad van 5 april 2024 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande kan op de gepleegde strafbare feiten naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Strafverzwarend heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat bewust is gekozen voor een makkelijk doelwit (feit 1) en dat de woninginbraken zijn gepleegd bij kwetsbare slachtoffers (feiten 3 en 4). Ook zijn de feiten op professionele wijze in een samenwerkingsverband gepleegd. Uit de feiten en omstandigheden blijkt tot slot dat verdachte en zijn medeverdachten doelbewust naar Nederland te zijn gekomen met geen ander doel dan het plegen van vermogensdelicten.
Gelet op al het voorgaande, vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 4.921,09 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.Ook heeft zij de rechtbank verzocht verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de hoogte van de vordering betwist en verzocht om slechts de vordering toe te wijzen voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor het vervangen van de kapotte ruit. De raadsman heeft verzocht om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren en stelt zich op het standpunt dat de goederen die zijn gevonden, alle gestolen goederen betreffen. Gelet op de tijdslijn is het bijna onmogelijk dat verdachte een deel van de sieraden zou hebben verpatst. De raadsman wijst op de mogelijkheid dat de benadeelde wellicht niet meer precies weet welke sieraden wel en niet zijn meegenomen en de sieraden op de lijst van de vordering tot schadevergoeding om die reden niet overeenkomen met de sieraden op de beslaglijst.
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.142,02, bestaande uit de kosten voor het herstel van de ruit en de deur van in totaal € 142,02,- en voor het overige een geschat bedrag van € 2.000,- voor de sieraden die zijn opgegeven als weggenomen maar niet zijn aangetroffen in de hotelkamer van verdachten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering af te worden gewezen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de gestolen goederen niet zal worden toegewezen, omdat (een groot deel van de) gestolen goederen zijn terug gevonden en zullen worden geretourneerd aan de benadeelde partij. In zoverre lijdt de benadeelde partij dan ook geen schade.
De benadeelde partij vordert bovendien vergoeding van meer goederen dan die bij of onder de verdachten zijn aangetroffen. Er zijn in dit dossier echter onvoldoende aanwijzingen voorhanden dat er door verdachte en zijn medeverdachten meer goederen zijn weggenomen dan de goederen die zullen worden geretourneerd. De politie heeft immers de auto en de hotelkamer doorzocht en de verdachten gefouilleerd. Daarnaast zijn er – gelet op de korte tijdsduur tussen de diefstal en het aantreffen van de goederen in de hotelkamer – geen aanwijzingen dat de verdachten een deel van de gestolen goederen al verkocht zouden hebben. De rechtbank heeft dan ook te weinig aanknopingspunten om vast te stellen dat er sieraden weggenomen zijn die niet teruggegeven zullen worden en de waarde van die sieraden te schatten. Wel zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de houten plaat in het kozijn en de nieuwe ruit voor de achterdeur toewijzen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot in totaal € 142,02, hoofdelijk, toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2024, tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 142,02 (honderdtweeënveertig euro en twee eurocent).
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] toe tot een bedrag van
€ 142,02 (honderdtweeënveertig euro en twee eurocent). aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan partij [aangever 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat van
€ 142,02 (honderdtweeënveertig euro en twee eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van twee dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Smit en G.J.M. Kruizinga, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2024.