ECLI:NL:RBAMS:2024:7255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/13/756351 / FA RK 24-6043
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en toevertrouwing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningen procedure. De vrouw verzocht om uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en om de minderjarige kinderen aan haar toe te vertrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan de [adres 2] niet als de echtelijke woning kan worden aangemerkt, omdat de vrouw op het adres [adres 1] staat ingeschreven en daar haar hoofdverblijf heeft. De man betwistte dat de vrouw op het adres [adres 2] woonde en voerde aan dat zij nooit samen hebben gewoond. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de vrouw haar hoofdverblijf op het adres [adres 2] heeft. Hierdoor kan er geen voorlopige voorziening worden getroffen met betrekking tot die woning, en worden de verzoeken van beide partijen afgewezen. Wat betreft de toevertrouwing van de minderjarige kinderen, oordeelt de rechtbank dat de kinderen met onmiddellijke ingang aan de vrouw worden toevertrouwd, omdat zij al enige tijd bij haar verblijven en er geen aanwijzingen zijn dat dit niet in hun belang is. De man heeft weliswaar een rol in het leven van de kinderen, maar de rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg invulling aan deze rol zullen geven.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/756351 / FA RK 24-6043 (JK/CS)
Beschikking van 18 oktober 2024 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Karami,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man;
Advocaat mr. M.F. Achekar.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vrouw, ingekomen op 4 september 2024;
  • een F9-formulier van de vrouw van 20 september met als bijlage een USB-stick;
  • het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen op 3 oktober 2024;
  • de brief met bijlagen van de vrouw van 3 oktober 2024.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 4 oktober 2024. Verschenen zijn: partijen met hun advocaten, alsmede een tolk voor de vrouw. Van de zijde van de man is een nader stuk overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Meknes (Marokko) op 14 januari 2020. Ieder van partijen heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2022;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2022.
2.3.
De vrouw heeft nog een dochter uit een eerder huwelijk, [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2009. Malak heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.4.
De man is eerder gehuwd geweest, uit dat huwelijk is [minderjarige 4] op [geboortedatum 3] 2009 geboren.
2.5.
De vrouw huurt met ingang van 1 november 2018 een woning aan de [adres 1] .
2.6.
De man huurt met ingang van 1 juni 2022 een woning aan de [adres 2] .

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning (aan de [adres 2] ) en dat de minderjarige kinderen van partijen,
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], aan haar worden toevertrouwd.
3.2.
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt zelfstandig te bepalen dat hij bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning en dat de minderjarige kinderen van partijen,
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], aan hem worden toevertrouwd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een voorlopige voorziening een ordemaatregel betreft met een voorlopig karakter. Dit betekent dat er een summiere inhoudelijke beoordeling van de verzoeken plaatsvindt.
Uitsluitend gebruik echtelijke woning
4.2.
Ingevolge artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter bij beschikking voor de duur van het echtscheidingsgeding bepalen dat één der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
4.3.
In geschil tussen partijen is of de woning aan de [adres 2] de echtelijke woning / hoofdverblijfplaats van beide partijen was. De vrouw stelt dat zij op dit adres haar hoofdverblijfplaats had samen met de man en de kinderen, hetgeen door de man wordt betwist. De man voert aan dat de vrouw een eigen woning heeft aan de [adres 1] waar zij met de kinderen woont en dat partijen nimmer hebben samengewoond op de [adres 2] of als gezin een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
4.4.
Gelet op het debat van partijen zal de rechtbank eerst, voordat het toekomt aan een belangenafweging, beoordelen of de woning waarvan het uitsluitend gebruik is verzocht (te weten de woning aan de [adres 2] ) de echtelijke woning betreft.
4.5.
Vast staat dat het huurcontract op naam van de man staat. Op grond van de wet zijn echtgenoten automatisch samen huurders van een woning, zolang die woning hun hoofdverblijf is. Deze eis houdt in het dat het leven van de partner (in dit geval van de vrouw) zich in hoofdzaak in en vanuit de woning afspeelt, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen.
4.6.
Uit de stukken het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling zijn onder andere de volgende omstandigheden gebleken. De vrouw staat ingeschreven op het adres [adres 1] en het huurcontract van die woning staat op haar naam. Gebleken is dat er een geschil is geweest tussen de vrouw als huurder en Ymere als verhuurder dat heeft geresulteerd in een rechtszaak. Bij vonnis van de kantonrechter van 16 juli 2024 is de vrouw veroordeelt om de woning gelegen aan het adres [adres 1] te ontruimen, nu volgens de kantonrechter het voldoende aannemelijk is dat zij niet het hoofdverblijfplaats heeft op het gehuurde. Het aanvankelijk door de vrouw ingestelde hoger beroep is inmiddels door de vrouw ingetrokken, nu dit naar eigen zeggen kansloos was. De ontruiming heeft nog niet plaatsgevonden, maar volgens de vrouw dient zij de woning eind oktober definitief te ontruimen. In de procedure tussen de vrouw en Ymere neemt de vrouw zelf het standpunt in dat zij hoofdverblijf houdt in het gehuurde ( [adres 1] ) en zou dit voorts blijken uit een verklaring van een buurvrouw. Voorts heeft de vrouw in die procedure aangevoerd dat de gemeente onderzoek heeft gedaan en geconcludeerd heeft dat haar bijstandsuitkering niet wijzigt aan de hand van de door de gemeente ontvangen informatie met betrekking tot de woonsituatie. Tot slot heeft zij zelf expliciet gesteld dat zij niet op de [adres 2] woont.
4.7.
In tegenstelling tot in de procedure bij de kantonrechter, neemt de vrouw nu in deze voorlopige voorzieningen procedure het tegenovergestelde standpunt in. Nu stelt zij dat haar hoofdverblijfplaats niet op de [adres 1] is maar op de [adres 2] . Het lijkt erop dat de vrouw wanneer het haar uitkomt, het standpunt inneemt dat haar het beste uitkomt. Dit doet haar geloofwaardigheid geen goed. Voor de bijstandsuitkering woont zij op de [adres 1] . In de toelichting bij de aanvraag voor een urgentieverklaring van 27 juni 2024 geeft de vrouw aan dat zij samen met haar dochter in haar woning aan de [adres 1] woont en dat haar dochter op zolder slaapt (en last heeft van de kou waardoor haar reuma klachten verergeren) en dat zij een tweeling heeft die niet op de zolder kan slapen.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw regelmatig bij de man was en daar ook overnachtte. De foto’s die de vrouw heeft overgelegd kunnen in dat verband worden verklaard maar zijn naar het oordeel van de rechtbank niet een bewijs dat het leven van de vrouw zich in de hoofdzaak in en vanuit de [adres 2] afspeelt. De vrouw heeft de tweeling op 16 juli 2024 ingeschreven bij [naam kinderopvang] , volgens de vrouw omdat dit dicht bij de [adres 2] ligt, hiertegenover heeft de man evenwel gesteld dat deze kinderopvang tussen de twee woning in ligt en dus voor beide woningen passend is.
4.9.
Over en weer zijn (whatsapp)berichten overgelegd. De vrouw legt berichten over waaruit kan blijken dat partijen samen wonen, terwijl de man berichten heeft overgelegd waaruit kan blijken dat zij niet samenwonen. De schriftelijke verklaringen van derden die worden overgelegd kan de rechtbank in het kader van deze procedure niet toetsen, zodat deze niet van doorslaggevend belang worden geacht. Dit geldt ook voor de discussie of de vrouw al dan niet over sleutels van de woning aan de [adres 2] beschikt. Immers, ook denkbaar is dat een partner sleutels kan hebben als deze niet op dat adres woonachtig is, zeker in het geval partijen een relatie met elkaar hebben en zij samen ouders zijn van kinderen.
4.10.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog onvoldoende is komen vast te staan dat de vrouw haar hoofdverblijf heeft of had op de [adres 2] . Nu de rechtbank de [adres 2] niet aanmerkt als de echtelijke woning van partijen, kan er naar het oordeel van de rechtbank geen voorlopige voorzieningen worden getroffen ten aanzien van de [adres 2] en komt de rechtbank niet toe aan een belangenafweging aan wie het uitsluitend gebruik dient te worden toegekend. De verzoeken over en weer zullen dan ook worden afgewezen.
Toevertrouwing
4.11.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert de vrouw aan dat zij altijd hoofdverzorgster is geweest van de kinderen. Het huwelijk van partijen kende volgens de vrouw een traditionele rolverdeling, waarbij de vrouw huisvrouw en de man kostwinner was.
4.12.
De man voert verweer en voert aan dat partijen altijd een gelijk aandeel hebben gehad in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De man is bereid en in staat om de tweeling op te vangen en te verzorgen.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal de minderjarigen toevertrouwen aan de vrouw. Doorslaggevend voor dit oordeel is dat partijen al enige tijd uit elkaar zijn en de minderjarigen al die tijd bij de vrouw hebben verbleven en er geen aanwijzingen voor de rechtbank bekend zijn dat het niet goed met de minderjarigen zou gaan. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat aannemelijk is dat de man een (grote) rol speelt in het leven van de minderjarigen, en dat het goed zou zijn als de man dit blijft doen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg invulling hieraan zullen geven.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de minderjarige kinderen van partijen,
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], met onmiddellijke ingang aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.K. Soeters, griffier, op 18 oktober 2024.