ECLI:NL:RBAMS:2024:7250

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/226767-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen gevolg gegeven aan Europees aanhoudingsbevel vanwege detentieomstandigheden in Polen

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De officier van justitie had op 2 mei 2024 verzocht om het EAB in behandeling te nemen, maar de rechtbank heeft besloten geen gevolg te geven aan dit verzoek. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, was niet verschenen tijdens de zittingen, maar werd vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. A.P. Stipdonk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen wettelijke grondslag meer was voor de geschorste gevangenhouding.

De rechtbank heeft eerder, op 5 juni 2024, geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. Dit oordeel was gebaseerd op de detentieomstandigheden in het Poolse remand regime. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 25 juli 2024 de officier van justitie de gelegenheid gegeven om individuele detentiegaranties voor de opgeëiste persoon op te vragen, maar deze zijn niet verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van haar grondrechten, gezien de omstandigheden in de Poolse detentie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank, in overeenstemming met artikel 11 van de Overleveringswet, besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, zoals bepaald in artikel 29 van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/226767-23
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 2 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juli 2023 door
the Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 juli 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door haar gemachtigd raadsman, mr. A.P. Stipdonk, advocaat in Leiden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen en deze direct geschorst.
De rechtbank heeft op 25 juli 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. De rechtbank heeft de beslistermijn met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en gelijktijdig de geschorste gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De raadkamer heeft op 4 september 2024 de beslistermijn met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW en gelijktijdig de geschorste gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW. De rechtbank stelt echter vast dat de termijn op 27 augustus 2024 reeds verlopen was.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 3 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door haar gemachtigd raadsman, mr. A.P. Stipdonk, advocaat in Leiden.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de geschorste gevangenhouding. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 25 juli 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 25 juli 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feit al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [5]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [6]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 25 juli 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in r
emand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1. De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan (tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat zij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar zij terecht komt? Of zal zij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2. Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3. Indien zij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou zij dan minimaal buiten haar cel verblijven?
4. Geldt voor de opgeëiste persoon dat zij, indien zij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5. Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Bij de rechtbank zijn meerdere zaken aanhangig waarin zij het openbaar ministerie in de gelegenheid heeft gesteld de genoemde vragen te stellen. Het openbaar ministerie heeft er vervolgens voor gekozen deze vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak is op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan. In de zaak van de opgeëiste persoon zijn bovengenoemde vragen nog niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd, ondanks dat de rechtbank daartoe al opdracht heeft gegeven in haar tussenuitspraak van 25 juli 2024. De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie reeds thans niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
De rechtbank stelt vast dat sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon al bijna zeven maanden zijn verstreken. Verder zijn sinds de zitting van 25 juli 2024 waarop de officier van justitie heeft opgemerkt dat het openbaar ministerie in de gelegenheid moet worden gesteld om individuele detentiegaranties op te vragen voor de opgeëiste persoon, ruim drie maanden verstreken. In die drie maanden is in deze zaak dus niets gebeurd wat betreft het onderzoek naar het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van grondrechten in detentie na overlevering aan Polen (remand regime).
Nu er in deze zaak geen beslistermijn meer is, zal de rechtbank een eindbeslissing nemen. Uit het voorgaande volgt dat het algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regime in Polen terechtkomen voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. De officier van justitie heeft immers geen individuele detentiegarantie voor de opgeëiste persoon opgevraagd en het algemene reële gevaar is ook niet anderszins weggenomen voor de opgeëiste persoon. Bij die stand van zaken stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het remand regime waar hij zal worden gedetineerd. Ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid OLW zal de rechtbank daarom geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren, waarmee de overleveringsprocedure wordt beëindigd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 11 OLW

6.Beslissing

GEEFT GEEN GEVOLGaan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
6.Artikel 11, tweede lid, OLW.