ECLI:NL:RBAMS:2024:7222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
13.091564.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot het teweegbrengen van een ontploffing met een pijpbom door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing met een pijpbom. De verdachte heeft op 25 maart 2023 in Antwerpen, België, samen met anderen geprobeerd een explosief tot ontploffing te brengen, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een tas vol explosieve materialen naar de beoogde locatie is gegaan, maar de uitvoering van het misdrijf niet heeft voltooid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het opzettelijk vernielen van een gebouw en het medeplegen van deze feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met anderen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder het meewerken aan behandeling en het vinden van een zinvolle dagbesteding. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.091564.23
Parketnummer vordering tul: 13.110222.21
Datum uitspraak: 5 november 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2005,
momenteel uit anderen hoofde gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.M. Moes, waarnemend voor mr. F.D.W. Siccema, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 2] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [naam 3] namens Inforsa, [naam 4] namens Wonen met Kansen, en door de moeder verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 25 maart 2023 te Antwerpen, België, in vereniging, opzettelijk heeft geprobeerd een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was, door in de nachtelijke uren te pogen een pijpbom af te laten gaan;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 25 maart 2023 te Antwerpen, België, in vereniging, opzettelijk heeft geprobeerd een gebouw te vernielen en/of beschadigen, te weten een woning gelegen aan de [adres] door te proberen een pijpbom ter ontploffing te laten brengen, terwijl bij ontploffing daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten was;
subsidiair ten laste gelegd als voorbereiding van het in vereniging vernielen en/of beschadigen van een woning gelegen aan de [adres] op 25 maart 2023 te Antwerpen, België;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 25 maart 2023 te Antwerpen, België, in vereniging, heeft geprobeerd een of meerdere woning(en) gelegen aan de [adres] te vernielen en/of beschadigen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 25 maart 2023 te Antwerpen, België, in vereniging, een wapen van categorie II, te weten een explosieve constructie bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of ontploffing, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair en feit 3
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde, de poging tot het opzettelijk vernielen dan wel beschadigen van een gebouw door een ontploffing teweeg te brengen of het voorbereiden daarvan, niet wettig en overtuigend is bewezen. Artikel 170 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op beschadiging van het gebouw, ten gevolge waarvan gevaar voor goederen dan wel levensgevaar ontstaat. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de handelingen van verdachte een dusdanig gevaarzettend karakter hadden, dat van bedreiging van de hiervoor vermelde beschermde belangen sprake was. Zo bevat het dossier geen informatie over de afstand tussen de woningen en de auto waaronder het explosief geplaatst zou worden, is het onduidelijk of er benzine in de auto zat waardoor brand zou kunnen ontstaan en wat het risico vervolgens is dat deze brand zou overslaan op het gebouw. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Nu het gevaarzettend karakter voor vernieling dan wel beschadiging van gebouwen, te weten de woningen gelegen aan de [adres] , niet kan worden vastgesteld, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook vrijspraak van de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling dan wel beschadiging op grond van artikel 352 Sr.
4.2.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel sprake is van sterke aanknopingspunten voor een samenwerking met anderen, het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een of meer andere personen. Zo is, bij gebreke aan andere bevindingen dan de verklaringen van verdachte op dit punt, onvoldoende duidelijk geworden wat de rol van verdachte is geweest ten opzichte van de medeverdachten. Zijn verklaring, dat hij in opdracht van dan wel onder druk van anderen heeft gehandeld, is niet te verifiëren. Ook staat niet vast in hoeverre de andere inzittenden van de auto weet hadden van het explosief dat verdachte zou gaan plaatsen. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien de hierna te bespreken feiten 1, 3 en 4 vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.
Feit 1: poging tot het teweegbrengen van een explosie
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring gerekwireerd.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit aangezien er geen begin van uitvoering kan worden vastgesteld.
Beoordeling rechtbank
Op basis van de verklaringen van verdachte van 6 april 2023 bij de Belgische politie, van 26 mei 2023 bij de Nederlandse politie en op de terechtzitting van 22 oktober 2024, stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met twee anderen vanuit Nederland naar België is afgereisd. In Antwerpen heeft verdachte, naar eigen zeggen, instructies gehad van de medeverdachten om een pijpbom af te laten gaan. Hij moest de pijpbom onder een auto plaatsen. Het ging om de auto die geparkeerd stond voor een groene deur in de aangewezen straat. Verdachte heeft verklaard dat hij met een bigshopper met daarin een pijpbom de beoogde straat is ingelopen en toen de bedoelde groene deur zag. Hij is vervolgens de straat weer uitgelopen waarna hij zichzelf moed heeft ingepraat en opnieuw de straat is ingelopen. Verdachte is uiteindelijk de straat weer uitgelopen en heeft, na een confrontatie met twee getuigen, de bigshopper onderhands weggegooid, waarna hij is weggerend.
De verklaringen van verdachte vinden op essentiële punten steun in andere bewijsmiddelen, namelijk het proces-verbaal van bevindingen met daarin de vaststellingen van team 1 en team 3 en het proces-verbaal van bevindingen van LABO en DOVO. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat op de plaats delict een tas met daarin een pijpbom met een netto hoeveelheid flitspoeder van minimaal 650 gram is aangetroffen. Ook volgt hieruit dat een kabel is aangetroffen en dat tijdens de veiligheidsfouillering van verdachte in zijn rechter jaszak een zwarte werkhandschoen met daarin een 9 Volt Duracell batterij is aangetroffen. Verder volgt uit het dossier dat de Belgische politie, vlak na de melding van het incident, nabij de plaats delict een Nederlandse auto met twee mannen heeft staande gehouden. In de auto is de telefoon van verdachte aangetroffen. De rechtbank zal bij de beoordeling van het feitencomplex dus uitgaan van hetgeen verdachte heeft verklaard, namelijk dat hij met een auto met daarin twee anderen naar Antwerpen is gekomen, dat hij is uitgestapt met het explosief en dat hij voornemens was dit explosief te plaatsen, hetgeen uiteindelijk niet is gebeurd.
Poging
De rechtbank stelt voorop dat van een strafbare poging sprake is wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering, als zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Of dit het geval is moet blijken aan de hand van concrete omstandigheden. Hierbij zijn, volgens vaste jurisprudentie, een aantal factoren van belang, waaronder hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het misdrijf lagen (zowel in tijd als plaats) en hoe concreet deze daarop waren gericht.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor vastgestelde feiten kan worden afgeleid dat naar de uiterlijke verschijningsvorm door verdachte een begin van uitvoering is gemaakt met het teweegbrengen van een explosie. Verdachte is met een auto naar de beoogde locatie gereden, liep al met de pijpbom in de beoogde straat waarbij hij zicht had op het doelwit en had de nodige ontstekingsmaterialen bij zich. Dit zijn handelingen die voorbij de voorbereidingsfase gaan. De gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm – in tijd en plaats - in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van het misdrijf. Het gaat in dit geval om een onvoltooide poging. Verdachte was immers zeer dicht bij het teweegbrengen van de explosie, hij hoefde alleen de tas nog neer te zetten en de draad met de batterij te verbinden. Dat pas sprake zou zijn van een poging indien enig vuur is gemaakt, zoals de verdediging heeft betoogd, volgt de rechtbank niet.
Gelet op de verklaring van verdachte dat het zijn bedoeling was om de pijpbom tot ontploffing te brengen, stelt de rechtbank tevens vast dat verdachte opzet had op het teweegbrengen van de ontploffing.
Bewijsoverweging gevaar
Het gevaar dat wordt teweeggebracht, wordt bepaald aan de hand van algemene ervaringsregels. Het gevaar moet voorzienbaar zijn geweest.
Vaststaat dat verdachte de pijpbom onder de auto voor het huis met de groene deur tot ontploffing moest brengen. De rechtbank is van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was, dat in het geval van ontploffing van de pijpbom, sprake zou zijn geweest van gemeen gevaar voor goederen, namelijk materiële schade aan in ieder geval de auto.
Dat ook levensgevaar voor personen te duchten was acht de rechtbank niet bewezen. Immers, uit het dossier blijkt niet dat er op dat tijdstip in de nacht personen in de directe omgeving van het doelwit aanwezig waren. Evenmin wordt duidelijk of de bewoners van nabijgelegen woningen thuis waren en, zo ja, waar zij zich bevonden. Omdat verschillende variabelen van invloed zijn op de aard en omvang van de effecten van een ontploffing van een pijpbom, is de beoordeling ervan afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Dat onderzoek ontbreekt in dit geval, in die zin dat het potentiële gevaar voor bewoners van omliggende woningen niet is vastgesteld. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom vrijspreken.
Verweer ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv)
De raadsvrouw heeft bepleit dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten op grond van artikel 359a Sv. Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, maakt de rechtbank in haar bewijsvoering geen gebruik van bedoelde getuigenverklaringen. De rechtbank zal om die reden niet ingaan op het verweer van de raadsvrouw. Het verweer zal nader aan bod komen bij de bespreking van het beroep op vrijwillige terugtred.
4.4.
Feit 4: wapenbezit
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 25 maart 2023 in Antwerpen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen terwijl daarvan, gemeen gevaar voor daar aanwezige goederen, te duchten was, met dat opzet, in de nachtelijke uren, met een pijpbom en een batterij en een kabel naar Borgerhout (Antwerpen) is afgereisd vanuit Nederland en met een tas met daarin die pijpbom en batterij en kabel en plastic handschoen is uitgestapt in Borgerhout (Antwerpen) en is gaan lopen en de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op 25 maart 2023 in Antwerpen, België, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Vrijwillige terugtred
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte, bij bewezenverklaring van de feiten, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte heeft het explosief immers niet geplaatst en hij is uit eigen wil weggelopen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vrijwillige terugtred.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Aannemelijk moet worden dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van zijn wil afhankelijk. In de praktijk zal dit bestaan uit het aanvoeren, door verdachte, van controleerbare feiten. Het enkel melden van een innerlijke drang om op te houden, zonder enige materiële ondersteuning daarvan, zal niet voldoende zijn (HR 12 april 2005, ECLINL:HR:2005:AS6095).
De rechtbank overweegt allereerst dat zij bij de beoordeling van dit verweer geen waarde hecht aan wat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard. In het licht van de eigen verklaringen van verdachte is het de rechtbank ook niet duidelijk wat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] over de mogelijke terugtred van verdachte zouden kunnen verklaren. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de getuigen eerst is tegengekomen nadat hij al “twee straten verder” was. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een vormverzuim omdat verdachte, door het niet kunnen horen van de twee getuigen, is geschaad in de verdediging, nu de raadsvrouw haar verweer omtrent de vrijwillige terugtred door het ontbreken van de getuigenverhoren niet heeft kunnen onderbouwen, volgt de rechtbank haar standpunt dus niet. Verdachte heeft immers verklaard dat hij in paniek raakte toen hij voor de tweede keer terugliep naar de woning met de groene deur, en dat hij nog meer in paniek raakte bij het zien van de persoon op de scooter, waarna hij de tas met het explosief heeft weggegooid en is gaan rennen. Op het moment waarop hij de man met de scooter tegenkwam, was verdachte volgens zijn eigen verklaring al onderweg naar de auto, en twee straten verderop, en had hij zijn besluit om het explosief niet te plaatsen al genomen. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd niet in op wat voor manier het horen van de getuigen had kunnen bijdragen aan het verder onderbouwen van het verweer rondom de vrijwillige terugtred, nu dit immers een besluit van verdachte was dat verder niet uiterlijk waargenomen had kunnen worden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, is er -kort gezegd- sprake van een (onvoltooide) poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De rechtbank overweegt dat verdachte geen controleerbare en/of verifieerbare omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat hij het intreden van het gevolg vrijwillig heeft willen beletten. Enkel is vast te stellen dat verdachte op enig moment is weggelopen. Daaruit valt niet af te leiden wat verdachte zou hebben doen bewegen te stoppen met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Het was volgens zijn verklaring al de tweede keer dat hij bij het doelwit wegliep, en niet is verder onderbouwd waaruit blijkt dat hij wilde stoppen met het plaatsen van het explosief. Het explosief had hij immers ook nog bij zich. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat hij bang was voor degenen die in de auto zaten en dat hij zich onder druk gezet voelde om het explosief te plaatsen. Daarmee valt niet te rijmen dat verdachte zoals hij heeft verklaard terug naar de auto zou zijn gelopen omdat hij zich had bedacht. Zijn verklaring is op dit punt niet geloofwaardig en ook niet met enige feitelijkheden onderbouwd. Daarmee is vrijwillige terugtred niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het beroep op vrijwillige terugtred.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het vormverzuim, dat hieronder zal worden besproken, tot strafvermindering moet leiden. Ook heeft de raadsvrouw bepleit om vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest van verdachte met eventueel een voorwaardelijk deel of een voorwaardelijke werkstraf. Het is belangrijk dat er een kader is voor verdachte zodra hij vrijkomt. Verdachte was nog minderjarig tijdens de feiten en de focus moet liggen op de pedagogische benadering. Verdachte heeft daarnaast al de nodige gevolgen ondervonden doordat hij bij zijn aanhouding flink is toegetakeld en hij heeft lang in voorarrest gezeten. Daarna heeft hij ook strenge schorsingsvoorwaarden gehad. Dit heeft veel impact op hem gehad. Tijdens de schorsing is het een hele lange periode erg goed gegaan met verdachte en is hij gegroeid.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing met een pijpbom, waardoor schade voor goederen te duchten is geweest. Op de zitting is duidelijk geworden dat een pijpbom met 650 tot 700 gram
flash powdereen grote explosie tot gevolg kan hebben. Ter vergelijking is aangevoerd dat deze pijpbom dezelfde kracht heeft als 18 tot 46 Cobra’s. Het gevaarzettende karakter van de pijpbom is daarmee een gegeven. Het teweegbrengen van ontploffingen is bovendien tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Het is een groot en toenemend maatschappelijk probleem. Dergelijke strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft er niet bij stilgestaan hoe traumatiserend het kan zijn als er in de buurt een explosief wordt neergelegd. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Vormverzuim
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering omdat er geen naam is genoemd van de persoon die aanwezig was bij de DNA-afname van verdachte. Verzocht is om dit vormverzuim in strafverminderende zin mee te wegen. De rechtbank gaat voorbij aan dit verzoek omdat het nadeel van verdachte als gevolg van het vormverzuim niet is onderbouwd.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van
de Raadvan 15 oktober 2024, dat in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt, en van de mondelinge toelichting van de deskundige daarop ter zitting. De Raad concludeert dat in het afgelopen anderhalf jaar veel positieve ontwikkelingen zijn geweest. Verdachte heeft goed meegewerkt aan zijn bijzondere voorwaarden en had profijt van zijn behandeling bij Inforsa. Daarentegen is het herhalingsrisico niet afgenomen en wordt hij opnieuw verdacht van een strafbaar feit. Hoewel deze nieuwe verdenking het advies bemoeilijkt gelet op de mogelijke uitvoerbaarheid daarvan, adviseert de Raad om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De Raad begrijpt dat gezien de ernst van de feiten een jeugddetentie voor langere duur passend kan zijn, maar acht dit niet wenselijk voor verdachte omdat het belangrijk is dat hij zijn behandeling voortzet en leert om zelfstandig te worden zonder delictgedrag. Hij heeft laten zien zich voor een langere tijd aan de voorwaarden te kunnen houden en heeft veel stappen gezet. Daarnaast neemt verdachte verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en volgens de betrokken hulpverlening is hij leerbaar. De Raad adviseert tevens om de vordering tot tenuitvoerlegging om te zetten naar een werkstraf.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte grote stappen heeft gezet sinds hij is geschorst. Hij heeft goed contact met de jeugdreclassering, met Inforsa en zijn verblijf bij Wonen met Kansen verloopt goed. De verwachting bestaat dat hij met behulp van behandeling bij Inforsa nog veel kan groeien op het gebied van weerbaarheid.
De psycholoog van
Inforsaheeft naar voren gebracht dat verdachte geneigd is op momenten minder na te denken over de eventuele gevolgen zijn van acties. De psycholoog ziet een bepaalde naïviteit bij hem terug. De huidige verdenking en de nieuwe verdenking tonen de hardnekkigheid van de problematiek van verdachte aan. In de afgelopen maanden is een afname van de risicofactoren gezien. Het heeft helaas nog niet gezorgd voor een vermindering van de recidive. Hier moet in de behandeling aandacht voor blijven.
De
moedervan verdachte heeft zich aangesloten bij hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht.
Alle hiervoor genoemde omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat bij de bewezenverklaarde feiten een jeugddetentie van vijf maanden passend en geboden is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie rekening gehouden met de tijd die verdachte in België heeft vastgezeten (en die als gevolg van verschillen in regelgeving niet voor aftrek in aanmerking komt). Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank ziet daarnaast, gelet op de adviezen van de deskundigen, aanleiding om een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. Voldoende duidelijk is geworden dat verdachte baat heeft bij de geboden hulpverlening en de woonvoorziening. De rechtbank zal dan ook de door de Raad geadviseerde voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel, te weten twee maanden jeugddetentie, verbinden. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat in de behandeling bij Inforsa voldoende aandacht blijft voor het verminderen van de risicofactoren en dat gesprekken worden gevoerd over de aanleiding van het huidige delict. De rechtbank spreekt hiermee de hoop uit dat het herhalingsgevaar zal afnemen. Het voorwaardelijke strafdeel moet verdachte er tevens van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.110222.21 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 september 2021 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank. Bij dat vonnis is onder meer aan verdachte opgelegd een jeugddetentie van 155 dagen, met aftrek, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of één van de gestelde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. De officier van justitie heeft ter zitting de vordering gehandhaafd.
Ook bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 13 oktober 2021 per post aan verdachte is verzonden.
Het is de rechtbank gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van de verdediging om de jeugddetentie om te zetten in een werkstraf, omdat de proeftijd al één keer is verlengd en verdachte vervolgens deze kans niet heeft gegrepen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte nu de consequentie van zijn handelen moet ervaren.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

Verklaart het onder 2 primair en subsidiair en onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen is;
ten aanzien van het onder 1 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, te weten
40 (veertig) dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. zal meewerken aan behandeling, zoals Inforsa;
3. zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van bijvoorbeeld werk of school;
4. een stabiele woonvorm heeft bij Wonen met Kansen (of een soortgelijke organisatie) waarin hij begeleiding ontvangt om door te groeien naar zelfstandigheid.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
5. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
6. zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 21 september 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13.110222.21 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2024.