5.2.De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dit, omdat de termijn van zes weken voor het instellen van beroep tegen het bestreden op 10 december 2024 eindigt en andere bezwaarden dus nog in beroep kunnen komen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. [verzoeker] is belanghebbende, omdat zij deels zicht heeft op de bomen en in de directe omgeving, op ruim 100 meter afstand, van de in watervak 4 gelegen locaties woont.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft, waarbij het college de omgevingsvergunning kan weigeren op grond van de in artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 genoemde weigeringsgronden. Er bestaat geen verplichting om een vergunning te weigeren zodra één van de in die bepaling genoemde waarden aan de orde is. Het college kan bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 alle relevante belangen meewegen. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen beleidsruimte heeft.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Bomenverordening 2014 kan de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand die voorkomt op de lijst van beschermwaardige houtopstanden als bedoeld in artikel 10 van de Bomenverordening 2014 alleen worden verleend als sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Dit is het geval als
sprake is van een algemeen maatschappelijk belang en uit onderzoek in voldoende mate is gebleken dat het niet mogelijk is om de beschermwaardige houtopstand te behouden.
9. Volgens de adviezen vertegenwoordigen vijf van de zes te kappen bomen belangrijke waarden van natuur en milieu, stadsschoon en leefbaarheid. Twee van de bomen (nr. 504642 en nr. 502982) zijn tevens als beschermwaardige houtopstanden aan te merken. Eén boom (nr. 502977) vervult onvoldoende groenwaarden om het belemmeren van de gewenste werkzaamheden voor het vervangen van de kademuur te rechtvaardigen.
10. In artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen. Gelet op artikel 22.8 van de Omgevingswet geldt dit verbod als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet.
11. Uit de gedingstukken, de toelichting tijdens de zitting en het onderzoek ter plaatse, komt het volgende naar voren. In 2017 is in het aanliggende watervak 3 een kademuur bezweken. Sindsdien wordt deze met damwanden ondersteund. De kademuren in de watervakken 2, 3 en 5 zijn bovendien minder stabiel dan voorzien en moeten volledig worden vernieuwd. Daarvoor moeten (in totaal maximaal 73) woonboten worden verplaatst naar tijdelijke wissellocaties. Een flink aantal woonboten kan niet worden verplaatst, omdat deze (tot nu toe) niet onder brug 108 door kunnen varen en evenmin onder de meest zuidelijke brug. Daardoor bestaat onvoldoende werkruimte om de kademuren in de watervakken 3 en 2 te vervangen. De reden dat ervoor is gekozen om te starten met de kademuren in watervak 4, is het gebrek aan locaties voor woonboten. Het aantal woonboten in watervak 4 is beperkt evenals het aantal bomen. De start van de werkzaamheden aan de kademuur in watervak 4 is op 3 maart 2025 gepland. Het uitvoeren van deze werkzaamheden maakt vervolgens ‘ruimte’ voor de werkzaamheden in de aansluitende watervakken en is daarom een noodzakelijke eerste stap om uiteindelijk in ongeveer zes jaar tijd alle kademuren aan de Da Costakade te vervangen. Voor het project is een variant ontworpen op de traditionele combiwandmethode, met een veel slankere wand, om boombehoud mogelijk te maken. Onderzoek wijst echter uit dat ook dan boombehoud niet mogelijk is. Dit wordt veroorzaakt door de afwijkende kadeconstructie in onder meer watervak 4. De oorspronkelijke, dikke kademuur die dateert van rond 1890 is in de jaren ’50bij herstelwerkzaamheden in het bovenste, zichtbare deel van de kademuur versmald tot een dikte van 45 à 50 centimeter. Hierdoor is ruimte ontstaan voor wortelgroei op het ondergrondse deel van de oorspronkelijke kadeconstructie. Met de innovatieve methoden van Kade2.020 en G-kracht is boombehoud evenmin mogelijk. Deze methoden hebben minstens 30 centimeter werkruimte nodig en dat is meer dan in watervak 4 beschikbaar is, door de dichte wortelgroei tegen en op de kadeconstructie.