ECLI:NL:RBAMS:2024:717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
13/135558-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling met mes van echtgenote

Op 9 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging zware mishandeling van zijn echtgenote op 1 juni 2023 te Amsterdam. Tijdens de zitting op 26 januari 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en de verdediging van de verdachte, mr. D.M. Moes, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging zware mishandeling door met een keukenmes een zwaaiende beweging in de richting van de hals van zijn echtgenote te maken, haar te duwen en haar in de rug te steken. De rechtbank heeft de verklaringen van de echtgenote en de medische rapporten als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien de psychische stoornissen die hij had op het moment van het delict. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 112 dagen opgelegd, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer, omdat het gebruikt is bij het delict. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/135558-23
Datum uitspraak: 9 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 1977,
wonende op het adres [adres 1] .

1.

1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
poging zware mishandeling (primair), dan wel mishandeling (subsidiair) van zijn echtgenote [echtgenote] op 1 juni 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde poging zware mishandeling (primair) kan worden bewezen. Zij heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de gedragingen zoals ten laste gelegd onder de laatste twee gedachtestreepjes.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte voor de gedragingen zoals ten laste gelegd onder het eerste en de laatste twee gedachtestreepjes partieel vrij te spreken. Ten aanzien van de zwaaiende beweging met een keukenmes in de richting van de hals van [echtgenote] (eerste gedachtestreepje) heeft zij aangevoerd dat de verklaring van [echtgenote] niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel uit het dossier. Ten aanzien van het vastpakken bij de schouders/nek/hals (één na laatste gedachtestreepje) en het met de handen om de nek/hals klemmen (laatste gedachtestreepje) van [echtgenote] heeft zij aangevoerd dat getuige [getuige 1] de enige is die over ‘wurgen’ heeft verklaard, terwijl getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hetzelfde moment hebben gezien en daar niet over hebben verklaard. Ook hebben er volgens [echtgenote] in het trappenhuis geen geweldshandelingen meer plaatsgevonden.
Voor het overige heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde poging zware mishandeling (primair) kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen – gelet op het door de raadsvrouw gevoerde verweer – in het bijzonder het volgende.
De rechtbank vindt, met de officier van justitie en de raadsvrouw, de gedragingen zoals ten laste gelegd onder de laatste twee gedachtestreepjes niet bewezen en spreekt verdachte daarvan partieel vrij. De rechtbank vindt, anders dan de raadsvrouw, de zwaaiende beweging met een keukenmes in de richting van de hals van [echtgenote] (eerste gedachtestreepje) wel bewezen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [echtgenote] . Zij heeft verklaard dat verdachte, toen hij tegenover haar stond op ongeveer een halve meter afstand, met een zwaaiende beweging de punt van een keukenmes in de richting van haar keel heeft gebracht. [echtgenote] duwde verdachte van zich af, terwijl hij het mes nog steeds met de punt bij haar keel probeerde te brengen. [echtgenote] pakte het mes vast met haar rechterhand om deze van haar af te houden. Verdachte trok het mes naar beneden. Er ontstond daardoor een snee aan de binnenzijde van haar linkerhand en in haar ring- en wijsvinger. De verklaring van [echtgenote] wordt ondersteund door de letselverklaring van het OLVG waaruit blijkt dat bij [echtgenote] afweerwonden op haar vingers en handpalmen zijn vastgesteld. Wat de rechtbank sterkt in haar overtuiging is dat verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2024 heeft verklaard dat hij niet meer weet wat er is gebeurd, maar dat [echtgenote] niet zal liegen.
Verdachte heeft met de bewezenverklaarde gedragingen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [echtgenote] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 1 juni 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote [echtgenote] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- op korte afstand met een keukenmes een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de hals van [echtgenote] , en
- vervolgens terwijl [echtgenote] het keukenmes vasthield, het keukenmes naar beneden heeft getrokken, en
- vervolgens [echtgenote] heeft geduwd, als gevolg waarvan zij ten val is gekomen, en
- vervolgens terwijl [echtgenote] op haar buik lag, [echtgenote] met een keukenmes in haar rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat, bij een veroordeling, verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het tenlastegelegde feit gelet op de Pro Justitia rapportage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 12 oktober 2023, opgesteld door S.J.D. Dijkstra, GZ-psycholoog.
De deskundige heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis van het jaloersheidstype (in vroege remissie), een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis, een dysthyme stoornis, een insomniastoornis en een posttraumatische stressstoornis (in gedeeltelijke remissie). Deze stoornissen waren tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit aanwezig. Dit beïnvloedde deels verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Verdachte lijkt in een opwelling tot het besluit te zijn gekomen om zijn echtgenote te bedreigen, om zo een bekentis af te dwingen over haar vermeende vreemdgaan. De waanstoornis van het jaloersheidstype heeft hem daartoe gemotiveerd. Deze stoornis heeft een grote, bepalende rol gehad in het geheel. De deskundige adviseert om het ten laste gelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie uit de Pro Justitia rapportage over en volgt het advies in zoverre dat naar het oordeel van de rechtbank het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 112 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, aangevuld met de voorwaarde dat verdachte verblijft bij zijn neef op het adres [adres 2] en zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een taakstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel omgerekend gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en met een voorwaardelijk strafdeel waaraan de voorwaarden zoals voorgesteld door de officier van justitie verbonden worden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote [echtgenote] . Hij heeft met een keukenmes een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van haar hals, het keukenmes naar beneden getrokken toen [echtgenote] dit vasthield, [echtgenote] geduwd en haar in haar rug gestoken. [echtgenote] heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte deed dit, omdat hij haar verdacht van vreemdgaan. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [echtgenote] . Uit de verklaring van [echtgenote] blijkt dat de situatie zeer bedreigend en beangstigend is geweest. De gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Dit soort geweld veroorzaakt daarnaast gevoelens van onveiligheid bij anderen in de maatschappij. Buren hebben [echtgenote] horen schreeuwen en hebben haar in de gang van het appartementencomplex aangetroffen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Zoals reeds in rubriek 8 overwogen, is rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank weegt dit als strafverminderend mee.
Deskundige S.J.D. Dijkstra heeft in de voormelde rapportage geadviseerd om verdachte, in het kader van op te leggen bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, ambulant te behandelen. De behandeling dient zich te richten op (het voorkomen van heropleving van) de waanstoornis, ziektebesef en psycho-educatie. Daarnaast moet de behandeling zich richten op behandeling van de insomniastoornis en de dysthyme stoornis, omdat beiden het risico op (heropleving van) psychotische problematiek verhoogt. Van belang is dat de echtgenote bij de behandeling wordt betrokken en psycho-educatie aangeboden krijgt zodat zij vroege signalen van terugval leert herkennen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Inforsa van 5 oktober 2023, opgemaakt door [ reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker. De reclassering concludeert dat hoewel verdachte openstaat voor psychische hulp en systeemtherapie, hij de diagnose van een waanstoornis niet lijkt te onderkennen. Daarnaast lijkt verdachte na zijn detentie weer in de valkuil van zijn eerdere afweermechanismes, zoals hard werken en in controle zijn, te zijn gestapt en veel last te hebben van een slaapstoornis. Behandeling is derhalve noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling bij de Waag, FACT Inforsa of een soortgelijke zorgverlener.
Ter terechtzitting is [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker, gehoord. Zij heeft het advies uit het reclasseringsrapport waar nodig toegelicht en bevestigd. In aanvulling hierop heeft zij over het verloop van het schorsingstoezicht verklaard dat verdachte zich aan alle afspraken houdt en dat verdachte sinds oktober met behandeling bij de Waag is gestart. De behandeling is gestart met kennismakingsgesprekken en is vooralsnog met name gefocust op verdachtes slaapstoornis. Hiervoor krijgt hij medicatie. Van belang is dat de bijzondere voorwaarde dat verdachte verblijft bij zijn neef op het adres [adres 2] en zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering, wordt gehandhaafd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij mee wil en blijft werken aan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De op te leggen straf
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt een gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering (ter terechtzitting) geadviseerd, passend en geboden. Het is van belang dat verdachte een passende behandeling krijgt. Het voorwaardelijke deel strekt er verder toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank vindt, anders dan de raadsvrouw, een taakstraf niet passend. De rechtbank heeft daarbij gelet op het advies van de reclassering dat een taakstraf vanwege verdachtes fulltime baan en de geadviseerde behandelverplichting in combinatie met het advies om minder hard te werken, niet wenselijk is. Los hiervan zou oplegging van een taakstraf in het kader van de generale preventie niet passend zijn gelet op de ernst van het feit.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 112 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de (ter terechtzitting) door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

10.Beslag

Onder verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
1 STK mes (omschrijving: PL1300-2023121750-6349855, vleesmes).
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben ten aanzien van het in beslag genomen mes geen standpunt ingenomen.
Beoordeling rechtbank
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het mes gelet op het gepleegde delict niet langer kan worden aangemerkt als een ‘gewoon’ keukenmes.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
112 (honderdtwaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
71 (eenenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hij houdt zich aan de aanwijzingen gegeven door de reclassering. Dit kunnen ook blaastesten of urineonderzoek wat betreft alcoholgebruik inhouden;
2. veroordeelde zich laat behandelen door de Waag, FACT Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. veroordeelde verblijft bij zijn neef op het adres [adres 2] en vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van [zijn/haar] identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. STK mes (omschrijving: PL1300-2023121750-6349855, vleesmes).
Heft ophet (geschorste)
bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling – van der Maarel en L. Noyon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]