ECLI:NL:RBAMS:2024:7154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
13-097606-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor pogingen tot doodslag op zijn zwangere vrouw en hun ongeboren kind

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 40-jarige man die werd beschuldigd van pogingen tot doodslag op zijn zwangere vrouw en hun ongeboren kind. De verdachte heeft op 19 maart 2024 in Amsterdam meermalen met een mes van 30 centimeter in de richting van het bovenlichaam van zijn 31 weken zwangere vrouw gestoken. Hierdoor heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat zowel zijn vrouw als hun ongeboren kind zou komen te overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar heeft desondanks besloten om tbs met dwangverpleging op te leggen, gezien het onaanvaardbare gevaar dat hij voor de veiligheid van anderen vormt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere tbs-maatregelen die niet het gewenste effect hebben gehad. De verdachte is eerder veroordeeld voor een dubbele poging tot doodslag en heeft een geschiedenis van middelenmisbruik. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met de bijkomende maatregel van tbs met dwangverpleging, om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag te minimaliseren. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de feiten, de omstandigheden en de adviezen van deskundigen en de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/097606-24 (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de deskundigen drs. A. Banaei Kashani, pyschiater, mr. drs. R. Sterk, psycholoog en [naam 1] , reclasseringswerker.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 19 maart 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
poging tot doodslag (primair) dan wel zware mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer] door haar meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken;
poging tot doodslag (primair) dan wel poging tot zware mishandeling (subsidiair) van het ongeboren, levensvatbare kind van [slachtoffer] door die [slachtoffer] meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag van [slachtoffer] en haar ongeboren kind. Er is sprake geweest van voorwaardelijk opzet. Immers, het meerdere keren met een mes insteken op het bovenlichaam van een zwangere vrouw is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het intreden van de dood van zowel de moeder als het ongeboren kind, dat verdachte wordt geacht de kans daarop bewust te hebben aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Voor de onder 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Gelet op de plaats van het steken, het aantal steekverwondingen, de ernst van de verwondingen en de wijze van steken, is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Het dossier bevat verder geen medische informatie over de verwondingen, waardoor ook de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ongeboren kind niet wilde doden, noch schade wilde toebrengen. De arts in het ziekenhuis heeft bovendien verklaard dat de verwondingen op het lichaam van [slachtoffer] geen gevaar vormden voor het ongeboren kind. Gelet op het voorgaande kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de doden van het kind, noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het ongeboren kind.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag van [slachtoffer] en haar ongeboren kind bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Op 19 maart 2024 ontvangen de alarmdiensten een telefoontje van verdachte dat hij zijn vrouw en zichzelf zou hebben neergestoken. Meerdere politie-eenheden begeven zich daarop naar de woning van verdachte en treffen daar een bebloede vrouw aan, die later [slachtoffer] blijkt te zijn. Verbalisant [verbalisant] beschrijft dat [slachtoffer] meerdere steekwonden heeft van circa drie centimeter, niet goed aanspreekbaar is en moeilijk adem haalt. Verbalisant [verbaisant] beschrijft ook dat [slachtoffer] twee steekwonden heeft op haar linkerborststreek, waarvan een dusdanig groot is dat hij deze besluit af te plakken met een
chest seal. Verdachte wordt aangetroffen op de grond in de woonkamer. Naast hem ligt een mes van ongeveer dertig centimeter. [slachtoffer] en verdachte worden beiden naar het ziekenhuis gebracht.
[slachtoffer] doet uiteindelijk geen aangifte tegen verdachte en laat ook geen letselverklaring opstellen. Wel wordt het shirt dat zij droeg toen zij door verdachte werd gestoken onderzocht door de politie. Het shirt bevat tenminste drie door bloed omgeven gaten, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte [slachtoffer] in ieder geval drie keer raak heeft gestoken met het mes. Één steekgat bevindt zich vlak onder de kraag van het shirt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de desbetreffende avond een behoorlijke hoeveelheid cocaïne had gerookt en dat hij zich niets meer kan herinneren van het steken. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte zich vreemd gedroeg toen hij thuis kwam. Verdachte rende naar de keuken, pakte een mes en is met dat mes op [slachtoffer] afgesneld. Vervolgens heeft verdachte meerdere keren in en richting haar bovenlichaam gestoken.
Poging tot doodslag van [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer] . Uit het dossier, noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank gebleken dat verdachte vol opzet daarop heeft gehad, in die zin dat hij daarop uit was.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen in en richting het bovenlichaam van een persoon steken de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor dodelijk verwond raakt. In het bovenlichaam bevinden zich immers enkele centimeters onder de huid vitale organen en aderen. Dat sommige steekverwondingen zijn toegebracht op niet-vitale plekken, zoals rond de schouders, lijkt geen bewuste keuze te zijn geweest van verdachte, maar het gevolg van het feit dat [slachtoffer] zich heeft verweerd. Als de steekverwonding bij de kraag enkele centimeters hoger was toegebracht, was [slachtoffer] in de halsstreek geraakt, waar meerdere slagaderen doorheen lopen. Ook zijn de messteken dichtbij de hartstreek toegebracht. Uit het feit dat [slachtoffer] moeite had met adem halen en dat zij een vrij grote steekwond had die is afgeplakt met een Chestseal, leidt de rechtbank bovendien af dat het geen oppervlakkige verwondingen waren. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de handelswijze van verdachte, te weten het meermalen insteken op het bovenlichaam van [slachtoffer] met een groot mes, naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig is gericht op het intreden van de dood van [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De rechtbank acht de poging tot doodslag van [slachtoffer] bewezen.
Poging tot doodslag op het ongeboren kind
Vervolgens dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of verdachte zich daarmee ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van het ongeboren kind van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat een ongeboren kind op grond van artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht wordt aangemerkt als ‘een ander’ die van het leven kan worden beroofd, indien de vrucht naar ervaringsregels, gezien de stand van de medische wetenschap, een redelijke kans maakt, eenmaal ter wereld gekomen, in leven te blijven. Daarvan is in beginsel sprake bij een zwangerschapsduur vanaf 24 weken.
[slachtoffer] was ten tijde van het feit 31 weken zwanger van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] en hij bezig waren met de komst van hun tweede kindje. Ze hadden al voorbereidingen getroffen en spullen aangeschaft. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte zich bewust was van het vergevorderde stadium van de zwangerschap van zijn vrouw en daarmee ook van de levensvatbaarheid van hun ongeboren kind.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat een ongeboren kind zonder medisch ingrijpen spoedig na het overlijden van de moeder ook komt te overlijden, aanmerkelijk te achten. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet verdachte hiervan ook op de hoogte zijn geweest. Door desondanks levensbedreigend geweld te gebruiken tegen [slachtoffer] , in de wetenschap dat zij zwanger was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het ongeboren kind door die handelingen eveneens zou komen te overlijden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook de poging tot doodslag van het ongeboren levensvatbare kind wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 19 maart 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in en in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 19 maart 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om het ongeboren kind van [slachtoffer] , een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat was buiten het moederlichaam in leven te blijven, opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in en in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in strafverminderende zin rekening te houden met het advies van de deskundigen om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest.
De raadsman heeft daarnaast verzocht om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen in plaats van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Beide deskundigen achten oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging niet zinvol. Verdachte heeft de eerder aan hem opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden goed doorlopen. Bovendien is er sindsdien meer inzicht verkregen in de persoon van verdachte en de rol van zijn zwakbegaafdheid en verslavingsproblematiek. De basis die toen is gelegd kan, in combinatie met de kennis van nu, het vertrekpunt vormen voor de nieuwe behandeling binnen een tbs-maatregel met voorwaarden. Deze maatregel kan negen jaar duren. Er is voldoende tijd om langdurig toezicht te houden op verdachte. Gelet op de door de reclassering opgestelde tbs-voorwaarden, hoeft niet te worden gevreesd dat verdachte binnen twee maanden weer naar buiten zal mogen. In de voorwaarden is onder andere de mogelijkheid opgenomen om verdachte te plaatsen in een instelling voor begeleid wonen. Daar kan hij dagelijks worden gecontroleerd. De rechtbank kan in aanvulling op de tbs-maatregel met voorwaarden eventueel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) aan verdachte opleggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Aard en ernst van de feiten en relevante omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot doodslag, te weten van zijn zwangere vrouw en haar ongeboren kind door zijn vrouw meermalen met een mes in haar bovenlichaam te steken. Zijn tweejarige dochtertje was op dat moment in de woning aanwezig. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij kort daarvoor een heel zakje cocaïne had gerookt. Hij voelde zich direct wazig en paranoïde. Hij heeft thuis een mes uit de keuken gepakt en heeft vanaf dat moment geen herinneringen meer.
Verdachte heeft eerder onder invloed twee personen neergestoken. Dat verdachte opnieuw zoveel cocaïne heeft gebruikt dat hij paranoïde is geworden en desondanks naar huis is gegaan en zijn gezin in gevaar heeft gebracht, vindt de rechtbank ernstig en zorgwekkend. [slachtoffer] moet doodsangsten hebben uitgestaan en is hevig bloedend naar het ziekenhuis gebracht. Die avond had daarmee ook heel anders kunnen aflopen.
7.3.2.
Persoon van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en een tbs-maatregel met voorwaarden voor een dubbele poging tot doodslag. De tbs-maatregel is in 2021 met twee jaar verlengd en in 2023 uiteindelijk beëindigd.
Advies Pro Justitia deskundigen
Verdachte is door drs. A. Banaei Kashani, psychiater, en mr. drs. R. Sterk, psycholoog, in de rapportages van respectievelijk 25 juli en 1 augustus 2024 gediagnosticeerd met zwakbegaafdheid, ernstige stoornissen in het gebruik van cocaïne en alcohol en een psychotische stoornis door cocaïnegebruik. Banaei Kashani heeft verdachte daarnaast gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Sterk spreekt van een persoonlijkheid met antisociale trekken.
Verdachte is volgens de deskundigen als gevolg van zijn cocaïnegebruik waarschijnlijk paranoïde psychotisch geworden, waarna hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Zij adviseren daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gelet op zijn verslavingsproblematiek, antisociale cognities en zwakbegaafdheid achten de deskundigen verdachte onvoldoende in staat om zijn middelengebruik te beheersen. Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt ingeschat op hoog. Verdachte dient behandeling te krijgen voor zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, waarbij rekening dient te worden gehouden met zijn beperkte intellectuele capaciteiten. Om de kans op herhaling te beperken, wordt door beide deskundigen oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd in combinatie met een GVM. De deskundigen hebben het advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld.
Sterk heeft verklaard dat de intellectuele capaciteiten van verdachte en zijn vermogen om zijn middelengebruik te beheersen bij vorige onderzoeken zijn overschat. Verdachte heeft tijdens zijn eerdere tbs-maatregel met voorwaarden laten zien dat hij binnen een gesloten setting goed functioneert en gemotiveerd blijft. De uitdaging ligt in het volhouden van zijn wilskracht om abstinent te blijven buiten een gesloten setting. Sterk ziet daarom geen meerwaarde in een tbs-maatregel met dwangverpleging en ziet als risico dat de motivatie van verdachte dan zal afnemen. Verdachte heeft zich ontvankelijk getoond voor toezicht. Sterk meent dat een tbs-maatregel met voorwaarden het meest effectief zal zijn om verdachte intrinsiek te veranderen. Hij acht dit daarom, eventueel in combinatie met een GVM, gelet op de context van controle en kaders, voldoende om verdachte van een terugval in middelengebruik te weerhouden.
Banaei Kashani heeft zich aangesloten bij de woorden van Sterk en daaraan toegevoegd dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte ook een belangrijke rol heeft gespeeld in de terugval die hij heeft gehad. Er lijkt daarnaast te veel te zijn vertrouwd op de externe factoren zoals zijn relatie, gezin, woning en steun van zijn familie. De zorg is daardoor te snel afgeschaald. Als in overeenstemming met het advies een tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte wordt opgelegd, dient het traject aan te vangen met een klinische behandeling. Binnen een gestructureerde omgeving zoals een kliniek, waar verdachte abstinent is, zal hij naar verwachting probleemloos kunnen functioneren. Het is van belang dat verdachte laat zien of hij alles wat hij heeft geleerd ook in de praktijk kan vasthouden. Daarom dient na de klinische start toegewerkt te worden naar resocialisatie in de vorm van begeleid wonen, zonder zijn gezin. Op basis daarvan kan worden bekeken wat hij nog meer nodig heeft qua ondersteuning. Om voornoemde redenen geeft Banaei Kashani de voorkeur aan een tbs-maatregel met voorwaarden boven een tbs-maatregel met dwangverpleging. Zij erkent echter de zorgen van de reclassering dat verdachte zeer snel ontregeld raakt nadat hij middelen heeft gebruikt. Banaei Kashani heeft daarom benadrukt dat het daarbij niet de bedoeling is dat verdachte binnen afzienbare tijd terugkeert naar zijn gezin.
Advies reclassering
Het door [naam 2] opgestelde reclasseringsadvies van 9 augustus 2024 komt er in de kern op neer dat de reclassering vindt dat het opnieuw opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden een herhaling van zetten zal zijn. Verdachte is ondanks meerdere klinische behandelingen teruggevallen in middelengebruik. Tijdens de vorige tbs-maatregel met voorwaarden was verdachte onvoldoende transparant en vertoonde hij sociaal wenselijk gedrag. Verdachte herkende zich bovendien niet in de gestelde diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze factoren bemoeilijken de behandeling en het inschatten van de risico’s. Het risico op recidive en letselschade blijft onverminderd hoog. De reclassering is van mening dat een tbs-maatregel met voorwaarden niet het gewenste effect zal hebben en daarom niet tot de mogelijkheden behoort.
Reclasseringswerker [naam 1] heeft het advies op de terechtzitting nader toegelicht en aangevuld. Zij heeft benadrukt dat de behandeling van verdachte, gelet op zijn beperkte intellectuele vermogens, zeer stapsgewijs moet gaan en langdurig herhaald moet worden. De klinische behandeling bij een tbs-maatregel met voorwaarden duurt gemiddeld negen maanden tot één jaar. Als verdachte zich binnen die periode goed gedraagt, zal het resocialiseren beginnen. Deze stap naar resocialisatie is (te) snel. Zijn zwakbegaafdheid maakt dat er kleine stappen moeten worden gezet in dit traject. Dit kan het best worden vormgegeven binnen een dwangkader. De reclassering heeft namelijk geen mogelijkheden om de behandeling te verlengen als de resocialisatie is aangevangen. Verdachte zal dan terug kunnen keren naar zijn woning, terwijl zijn thuissituatie juist zo zorgelijk is. Verdachte heeft laten zien dat hij binnen tien minuten nadat hij middelen heeft gebruikt een zwaar geweldsmisdrijf pleegt. Een tbs-maatregel met voorwaarden biedt onvoldoende tijd om verdachte adequaat te behandelen, terwijl de risico’s van een te vroege terugkeer enorm zijn. Concluderend acht de reclassering alleen een tbs-maatregel met dwangverpleging passend.
7.3.3.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de duur daarvan, houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het oordeel van de deskundigen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt dit oordeel over en maakt het tot de hare. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop, nu de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
7.3.4.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of en zo ja, welke vorm van terbeschikkingstelling passend en geboden is. De rechtbank overweegt daartoe als eerst dat aan de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Verdachte is onderzocht door een psycholoog en psychiater, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tot slot is de rechtbank gelet op het grote herhalingsgevaar van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel vereisen.
De rechtbank heeft de overwegingen van de deskundigen in aanmerking genomen. De rechtbank ziet dat verdachte ontvankelijk is voor toezicht en zich bereid heeft getoond om mee te werken aan eventuele voorwaarden. De rechtbank ziet echter ook dat de verdachte kort na het afronden van de vorige tbs-maatregel met voorwaarden is teruggevallen in middelengebruik. De tbs-maatregel met voorwaarden heeft dus (nog) niet het beoogde resultaat opgeleverd. Verdachte is teruggekeerd in de maatschappij en het recidiverisico is nog steeds heel hoog. Verdachte lijkt op beslissende momenten een gebrek aan probleembesef te hebben en dan direct ernstig de fout in te gaan, zoals in onderliggende zaak door een grote hoeveelheid cocaïne in één keer op te roken. De terugval in het middelengebruik heeft binnen een mum van tijd geleid tot zeer gewelddadig gedrag, met alle gevolgen van dien. De reclassering ziet geen mogelijkheden om het risico op herhaling in voldoende mate te beperken, terwijl het gevaar voor de veiligheid van anderen bij herhaling juist zeer groot is. Bovendien hebben alle beschermende factoren, zoals zijn relatie, gezin, huisvesting, houding en steunende netwerk in de vorm van familie, het bewezenverklaarde niet kunnen voorkomen. Verdachte is al een keer veroordeeld voor levensbedreigend geweld tegen twee willekeurige personen en heeft nu het leven van zijn vrouw en hun ongeboren kind op het spel gezet. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen en dat dit gevaar met een tbs-maatregel met voorwaarden, al dan niet in combinatie met een GVM, onvoldoende kan worden ondervangen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het advies van de deskundigen. De rechtbank zal, in navolging van het advies van de reclassering en zoals gevorderd door de officier van justitie, aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen. Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45, 55 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M.K. van Ravenzwaaij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.