3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag van [slachtoffer] en haar ongeboren kind bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Op 19 maart 2024 ontvangen de alarmdiensten een telefoontje van verdachte dat hij zijn vrouw en zichzelf zou hebben neergestoken. Meerdere politie-eenheden begeven zich daarop naar de woning van verdachte en treffen daar een bebloede vrouw aan, die later [slachtoffer] blijkt te zijn. Verbalisant [verbalisant] beschrijft dat [slachtoffer] meerdere steekwonden heeft van circa drie centimeter, niet goed aanspreekbaar is en moeilijk adem haalt. Verbalisant [verbaisant] beschrijft ook dat [slachtoffer] twee steekwonden heeft op haar linkerborststreek, waarvan een dusdanig groot is dat hij deze besluit af te plakken met een
chest seal. Verdachte wordt aangetroffen op de grond in de woonkamer. Naast hem ligt een mes van ongeveer dertig centimeter. [slachtoffer] en verdachte worden beiden naar het ziekenhuis gebracht.
[slachtoffer] doet uiteindelijk geen aangifte tegen verdachte en laat ook geen letselverklaring opstellen. Wel wordt het shirt dat zij droeg toen zij door verdachte werd gestoken onderzocht door de politie. Het shirt bevat tenminste drie door bloed omgeven gaten, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte [slachtoffer] in ieder geval drie keer raak heeft gestoken met het mes. Één steekgat bevindt zich vlak onder de kraag van het shirt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de desbetreffende avond een behoorlijke hoeveelheid cocaïne had gerookt en dat hij zich niets meer kan herinneren van het steken. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte zich vreemd gedroeg toen hij thuis kwam. Verdachte rende naar de keuken, pakte een mes en is met dat mes op [slachtoffer] afgesneld. Vervolgens heeft verdachte meerdere keren in en richting haar bovenlichaam gestoken.
Poging tot doodslag van [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer] . Uit het dossier, noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank gebleken dat verdachte vol opzet daarop heeft gehad, in die zin dat hij daarop uit was.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen in en richting het bovenlichaam van een persoon steken de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor dodelijk verwond raakt. In het bovenlichaam bevinden zich immers enkele centimeters onder de huid vitale organen en aderen. Dat sommige steekverwondingen zijn toegebracht op niet-vitale plekken, zoals rond de schouders, lijkt geen bewuste keuze te zijn geweest van verdachte, maar het gevolg van het feit dat [slachtoffer] zich heeft verweerd. Als de steekverwonding bij de kraag enkele centimeters hoger was toegebracht, was [slachtoffer] in de halsstreek geraakt, waar meerdere slagaderen doorheen lopen. Ook zijn de messteken dichtbij de hartstreek toegebracht. Uit het feit dat [slachtoffer] moeite had met adem halen en dat zij een vrij grote steekwond had die is afgeplakt met een Chestseal, leidt de rechtbank bovendien af dat het geen oppervlakkige verwondingen waren. Het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de handelswijze van verdachte, te weten het meermalen insteken op het bovenlichaam van [slachtoffer] met een groot mes, naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig is gericht op het intreden van de dood van [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De rechtbank acht de poging tot doodslag van [slachtoffer] bewezen.
Poging tot doodslag op het ongeboren kind
Vervolgens dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of verdachte zich daarmee ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van het ongeboren kind van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat een ongeboren kind op grond van artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht wordt aangemerkt als ‘een ander’ die van het leven kan worden beroofd, indien de vrucht naar ervaringsregels, gezien de stand van de medische wetenschap, een redelijke kans maakt, eenmaal ter wereld gekomen, in leven te blijven. Daarvan is in beginsel sprake bij een zwangerschapsduur vanaf 24 weken.
[slachtoffer] was ten tijde van het feit 31 weken zwanger van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] en hij bezig waren met de komst van hun tweede kindje. Ze hadden al voorbereidingen getroffen en spullen aangeschaft. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte zich bewust was van het vergevorderde stadium van de zwangerschap van zijn vrouw en daarmee ook van de levensvatbaarheid van hun ongeboren kind.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat een ongeboren kind zonder medisch ingrijpen spoedig na het overlijden van de moeder ook komt te overlijden, aanmerkelijk te achten. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet verdachte hiervan ook op de hoogte zijn geweest. Door desondanks levensbedreigend geweld te gebruiken tegen [slachtoffer] , in de wetenschap dat zij zwanger was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het ongeboren kind door die handelingen eveneens zou komen te overlijden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook de poging tot doodslag van het ongeboren levensvatbare kind wettig en overtuigend bewezen.