ECLI:NL:RBAMS:2024:7152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
13-220653023; 13-160848-24; 13-183367-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling met vrijspraak voor bedreiging

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor de poging tot zware mishandeling van zijn vriendin (zaak A) en het medeplegen van mishandeling van een man (zaak B). In zaak C werd de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van zijn vriendin, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bedreigende berichten had verzonden.

In zaak A oordeelde de rechtbank dat de verdachte met kracht met zijn vuist op het oog van zijn vriendin had geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling van een andere man, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte de verwondingen had veroorzaakt. De rechtbank matigde de vordering van de benadeelde partij tot € 400,- en verklaarde de telefoon waarmee de mishandeling was gepleegd verbeurd.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het gebrek aan berouw van de verdachte en zijn problematische achtergrond, waaronder alcoholgebruik en schulden. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf moesten worden verbonden, gezien het gebrek aan probleembesef bij de verdachte. De uitspraak benadrukt de impact van geweldsmisdrijven op slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/220653-23 (zaak A), 13/160848-24 (zaak B) en 13/183367-24 (zaak C) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verd] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:poging tot zware mishandeling (primair) dan wel mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend (subsidiair) van [slachtoffer 1] op 2 september 2023 door haar met kracht met de vuist in het gezicht te slaan;
Zaak B:Feit 1:medeplegen van een poging tot doodslag (primair) dan wel zware mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] op 11 mei 2024 door hem meermalen met een voorwerp in het gezicht te slaan, steken of snijden;
Feit 2:medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 2] op 11 mei 2024 door hem tegen het lichaam te slaan, stompen en/of trappen.
Zaak C:bedreiging van [slachtoffer 1] op 23 maart 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de in zaak B onder 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] , nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van de in zaak C ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] via Whatsapp, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bedreigende berichten heeft gestuurd.
Wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A, primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Door met kracht met de vuist tegen een kwetsbaar lichaamsdeel van [slachtoffer 1] te slaan, namelijk het oog, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
In zaak B heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, subsidiair en onder 2 ten laste gelegde medeplegen van respectievelijk zware mishandeling en mishandeling van [slachtoffer 2] . Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachten [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd hebben geslagen met onder andere een telefoon. [slachtoffer 2] heeft als gevolg daarvan ernstig letsel opgelopen, namelijk een blijvend en ontsierend litteken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de tenlastelegging voor zover deze ziet op het snijden en/of steken in het gezicht en het schoppen/trappen tegen het hoofd, nu het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachten [slachtoffer 2] hebben mishandeld door hem te schoppen en te slaan tegen zijn lichaam, waaronder ook het hoofd wordt begrepen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de in zaak A, primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Het geven van een enkele stoot tegen het hoofd levert geen aanmerkelijke kans op zwaar letsel op. Deze aanmerkelijke kans kan ook niet achteraf worden vastgesteld aan de hand van het letsel. Het handelen van verdachte kan enkel worden aangemerkt als mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Verdachte dient verder vrijgesproken te worden van de in zaak B onder 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag en subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Er zijn veel wisselende verklaringen afgelegd over de feitelijke toedracht. Op grond van het dossier kan alleen worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen met een telefoon tegen het achterhoofd. Het aangezichtsletsel van [slachtoffer 2] kan niet aan verdachte worden toegerekend. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van het eerste feit. Mocht de rechtbank toch komen tot een bewezenverklaring hiervan, dan heeft de raadsman verzocht om zaak B niet af te doen en [slachtoffer 2] en zijn zus [naam] als getuigen te horen. Als de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling op grond van het medisch ingrijpen en het litteken van [slachtoffer 2] , dan heeft de raadsman daarnaast verzocht om een onderzoek te laten instellen naar de aard van het medisch ingrijpen en de zichtbaarheid van het litteken van [slachtoffer 2] . Concluderend kan in zaak B alleen de onder 2 ten laste gelegde eenvoudige mishandeling door te slaan tegen het lichaam worden bewezen. Verdachte dient vrijgesproken te worden van de overige ten laste gelegde handelingen.
Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van één van de in zaak B ten laste gelegde feiten, heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging (feit 1) of vrijgesproken (feit 2), omdat hem een beroep op noodweer toekomt. [slachtoffer 2] heeft medeverdachte [medeverdachte] aangevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij tussenbeide is gekomen en dat [slachtoffer 2] hem als eerste heeft geslagen. Verdachte heeft zich verdedigd tegen de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] . De verdediging was noodzakelijk en geboden.
Verdachte dient tot slot vrijgesproken te worden van de in zaak C ten laste gelegde bedreiging, nu uit het dossier niet blijkt door wie of vanaf welk nummer de bedreigende berichten zijn gestuurd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van de bedreiging van [slachtoffer 1] (zaak C)
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – de in zaak C ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1] niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de bedreigende berichten heeft gestuurd.
3.3.2.
Bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (zaak A)
De rechtbank acht de in zaak A, primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] een lompe stoot heeft gegeven. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar een volle stoot tegen haar oog heeft gegeven. Zij voelde direct een hevige pijn, haar oog begon te bloeden en ze had het gevoel dat haar oogbal eruit zou vallen. De verbalisanten ter plaatse hebben beschreven dat het oog van [slachtoffer 1] rood, dik, bijna gesloten en volledig bebloed was.
Het oog is een cruciaal en zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Naar algemene ervaringsregels roept het geven van een harde vuistslag tegen het oog een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] en de bevindingen van de verbalisanten over het letsel leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer 1] met aanzienlijke kracht op haar oog heeft geslagen. Deze handelswijze is naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het intreden van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
3.3.3.
Vrijspraak van de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, bewezenverklaring van de mishandeling van [slachtoffer 2] (zaak B)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag en subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Wel acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde mishandeling bewezen.
Vrijspraak poging doodslag
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] door verdachten is geslagen, onder andere met een telefoon, en dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door de wisselende verklaringen over de feitelijke toedracht blijft echter ook veel onduidelijk. Niet kan worden vastgesteld welke geweldshandelingen precies zijn verricht, noch is duidelijk geworden of, en zo ja, welk scherp voorwerp is gebruikt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (al dan niet voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] .
Vrijspraak zware mishandeling
Ook blijft onduidelijk wie het aangezichtsletsel bij [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] meermalen met een telefoon tegen het hoofd heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft zelf ook verklaard dat verdachte hem met de telefoon tegen zijn achterhoofd heeft geslagen. [naam] heeft daarentegen verklaard dat verdachte met een vuist in het gezicht van [slachtoffer 2] heeft geslagen en zo het aangezichtsletsel heeft toegebracht. [naam] verklaring vindt verder echter geen steun in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] door verdachte tegen zijn hoofd is geslagen en hij daardoor letsel heeft opgelopen, maar niet dat hierdoor ook het (zware) aangezichtsletsel is veroorzaakt. Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van de aan die feiten gekoppelde voorwaardelijke verzoeken van de verdediging.
Noodweer
Vervolgens dient te rechtbank zich te buigen over de onder 2 ten laste gelegde mishandeling. De raadsman heeft in dat kader bepleit dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en hij daarom vrijgesproken dient te worden. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd echter niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er een discussie is ontstaan tussen [naam] en [medeverdachte] . Daarbij heeft [medeverdachte] de eerste geweldshandeling gepleegd door [naam] te duwen en heeft hij beledigingen geuit over de (overleden) moeder van [naam] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft daarop ingegrepen en uitgehaald naar [medeverdachte] , maar hem niet geraakt. Dat verdachte op dat moment tussenbeide zou zijn gekomen en dat [slachtoffer 2] verdachte toen als eerst zou hebben geslagen, wordt niet ondersteund door de verklaringen in het dossier. [medeverdachte] heeft zelfs verklaard dat hij [slachtoffer 2] zelf direct een rake klap heeft gegeven en dat de rust daarna even terugkeerde. Volgens [medeverdachte] zou het opstootje tussen verdachte en [slachtoffer 2] pas daarna zijn ontstaan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] door hem meermalen tegen het lichaam te slaan, nu daaronder ook het hoofd wordt begrepen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en [medeverdachte] zijn op de desbetreffende avond samen naar de woning van [naam] gegaan en ook samen weer vertrokken. Nadat [slachtoffer 2] uithaalde naar [medeverdachte] , raakte verdachte met hem in gevecht. Uit de berichten tussen [naam] en [medeverdachte] is gebleken dat [naam] [slachtoffer 2] te hulp wilde schieten, maar [medeverdachte] haar daarin tegenhield. Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden geweldshandelingen gepleegd en zijn elkaar te hulp geschoten toen de ander in gevecht was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de overige onder 2 ten laste gelegde handelingen, nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevat.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 2 september 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht met zijn vuist in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak B, feit 2:
op 11 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meerdere malen tegen het lichaam te slaan.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld die de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft uitgezeten, zonder een voorwaardelijk strafdeel. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zij niet wil dat verdachte verder wordt gestraft. Er is ook geen behoefte aan een nieuw contactverbod. Verdachte heeft een kind om voor te zorgen en wil gaan werken als deze zaak achter de rug is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige geweldsmisdrijven. Verdachte heeft zijn partner zo hard geslagen, dat zij een oogbloeding kreeg en haar oog nauwelijks meer open kon. Zij was op dat moment zwanger van hun kindje. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , terwijl hij als gast was uitgenodigd in de woning van diens zus. In de woning waren ook jonge kinderen aanwezig, die hebben meegekregen dat er die avond geweld is gebruikt in de woning. Het geweld heeft een grote impact gehad op [slachtoffer 2] . Hij heeft een blijvend litteken aan de desbetreffende nacht overgehouden die hem dagelijks aan de gebeurtenissen herinnert. Verdachte heeft op de zitting geen enkele vorm van medeleven getoond voor [slachtoffer 2] . Hij lijkt vooral medelijden te hebben met zichzelf omdat hij strafrechtelijke gevolgen heeft ervaren door de gebeurtenis.
Verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Hij heeft hen pijn en letsel bezorgd en hun gevoel van veiligheid aangetast. Verdachte heeft bovendien weinig berouw getoond. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijken feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 6 november 2024 betrokken bij het bepalen van de strafmaat. Daarin wordt het risico op recidive, letsel en onttrekken aan de voorwaarden ingeschat als hoog. De reclassering constateert dat er problemen zijn op veel leefgebieden. Verdachte kampt met problematisch alcoholgebruik, heeft schulden en geen werk, noch een zinvolle dagbesteding. Hij is zijn woning kwijtgeraakt nadat hij in 2022 gedetineerd is geraakt en woont nu weer bij zijn moeder. Zijn relatie en/of huwelijk vormen geen beschermende factor(en). Naast de mishandeling van [slachtoffer 1] heeft verdachte ook nog een openstaande zaak waarin hij wordt verdacht van mishandeling van zijn vrouw op 21 april 2024. De reclassering schrijft dat verdachte geen openheid van zaken geeft en geen probleembesef lijkt te hebben. Verdachte heeft het in zaak A opgelegde contactverbod meermalen overtreden. Ook bij eerder toezicht heeft hij zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Verdachte is slecht bereikbaar en het plannen van afspraken verloopt volgens de reclassering moeizaam. Indien de rechtbank een voorwaardelijke straf aan verdachte oplegt, adviseert de reclassering om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, het inspannen voor het vinden van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft op de zitting aangegeven zich niet te herkennen in het geschetste beeld. Hij heeft naar eigen zeggen al een halfjaar geen druppel alcohol meer gedronken en komt zijn afspraken met de reclassering goed na. Hij is van mening dat hij geen behandeling nodig heeft voor zijn alcoholgebruik. Verdachte wil wel dat de reclassering hem aan een woning helpt, maar ziet verder geen meerwaarde in een toezicht.
De rechtbank heeft ook het psychologisch Pro Justitia rapport over verdachte van 7 oktober 2024 meegewogen. Verdachte is onderzocht door de deskundige N.P.A. van der Weegen, GZ-psycholoog. Ook Van der Weegen constateert dat verdachte problemen heeft op alle leefgebieden. Zij constateert verder dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Verdachte vertoont psychopathische trekken: hij is manipulatief, geneigd tot bedriegen, kent geen spijt of schuldgevoel, heeft geen empathie en is geneigd gebruik te maken van anderen. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag en maakt opportunistische keuzes. Nadat verdachte uit voorlopige hechtenis is geschorst, is het Van der Weegen niet meer gelukt om contact met hem te krijgen. Het onderzoek is daardoor niet afgerond. Van der Weegen heeft aangegeven daarom geen advies te kunnen geven over de toerekenbaarheid en risicofactoren. Wel merkt zij op dat eerdere behandelingen geen verandering bij verdachte teweeg hebben gebracht en dat verdachte zich ook niet gemotiveerd heeft getoond voor behandeling.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie heeft gevorderd en zal daarom bij de straftoemeting afwijken van de eis van de officier van justitie. Bij de bepaling van de modaliteit en duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging van de gerechten onderling. Voor een poging tot zware mishandeling is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het oriëntatiepunt voor mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot met lichamelijk letsel tot gevolg is een taakstraf van 120 uur. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht de rechtbank alleen een gevangenisstraf passend. In hetgeen is gerapporteerd over verdachte en het recidiverisico, ziet de rechtbank reden om een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel op te leggen. Het door de reclassering en psycholoog geschetste beeld over de houding van verdachte en het gebrek aan probleembesef dat verdachte op de zitting heeft getoond, maakt dat de rechtbank het niet opportuun acht om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar.

8.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen een aan hem toebehorende zwarte iPhone met goednummer PL1300-2024110530-G6502550.
8.1.
Standpunten op de zitting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon verbeurd moet worden verklaard.
De raadsman heeft, gelet op ingenomen standpunten met betrekking tot het bewijs en de strafbaarheid van verdachte, betoogd dat de telefoon aan verdachte moet worden teruggegeven.
8.2.
Oordeel van de rechtbank
Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak B onder 2 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

In zaak B vordert de benadeelde partij [slachtoffer 2] € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding goed is onderbouwd en volledig toegewezen dient te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding, gelet op ingenomen standpunten met betrekking tot het bewijs en de strafbaarheid van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake is van een aanzienlijke mate van eigen schuld van de benadeelde partij en dat dit eveneens moet leiden tot niet-ontvankelijkheid dan wel forse matiging van de vordering, bijvoorbeeld tot een bedrag van € 1.500,-.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk aan zijn hoofd.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat het (zware) aangezichtsletsel van [slachtoffer 2] het gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding matigen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2024. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van en zoals gevorderd door de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd aan verdachte, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B, onder 1, primair en subsidiair en in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, primair:
poging tot zware mishandeling
Zaak B, feit 2:
medeplegen van mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verd], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart
verbeurd:
- 1 STK Telefoontoestel (PL1300-2024110530-G6502550, Zwart, merk: Apple iPhone).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 400,- (vierhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 mei 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 400,- (vierhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 mei 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M.K. van Ravenzwaaij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.