ECLI:NL:RBAMS:2024:7126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
13/036650-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering van een Nederlander op basis van artikel 6a OLW in verband met een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procura Generale della Repubblica di Firenze. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, werd gevraagd te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes jaren en vier maanden, opgelegd door een Italiaans gerechtshof. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, wat bijdraagt aan zijn maatschappelijke re-integratie.

De rechtbank heeft de verweren van de raadsman van de opgeëiste persoon, die stelde dat het EAB niet genoegzaam was en dat er onduidelijkheden waren over de opgelegde straf, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldeed aan de vereisten en dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure in Italië, wat geen belemmering vormde voor de overlevering. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland heeft, wat de beslissing om de overlevering te weigeren versterkte.

De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/036650-23
Datum uitspraak: 14 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2022 door de
Procura Generale della Repubblica di Firenze(Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] (Algerije),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van 31 oktober 2019 van het gerechtshof van Florence, ter wijziging van het vonnis van de rechtbank van Livorno van 30 september 2010, onherroepelijk geworden op 14 januari 2021 [3] (referentienummer
RGNR 2324/2006 - nr. R.G. CAP. 3137/2018 - Sent. 5945/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren en elf maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
Verweer van de raadsman ten aanzien van de grondslag van het EAB
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het EAB genoemde arrest geen voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing is. De raadsman heeft in dit kader onder andere gewezen op de door hem veronderstelde onduidelijkheid rondom een partiële gratie van vijf maanden gevangenisstraf die betrekking heeft op de bij het genoemde arrest aan de opgeëiste persoon opgelegde straf. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer. Met het sinds
14 januari 2021 onherroepelijke arrest is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke beslissing. De veronderstelde onduidelijkheid rondom de partiële gratie ziet de rechtbank niet, nog los van de vraag waarom eventuele onduidelijkheid daarover in de weg zou kunnen staan aan de mogelijkheid om het onherroepelijk geworden arrest ten uitvoer te leggen.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5] In het onderhavige geval brengt dit met zich mee dat enkel de procedure die heeft geleid tot het arrest van het gerechtshof van Florence van 31 oktober 2019 aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden. Uit de aanvullende informatie van 15 oktober 2024 volgt immers dat met dit arrest de zaak definitief ten gronde is afgedaan. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon bij deze procedure niet aanwezig is geweest. Uit hetzelfde onderdeel d) van het EAB, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 en 18 oktober 2024 en de verklaring van de opgeëiste persoon zelf, blijkt dat ten aanzien van de procedure bij het gerechtshof van Florence sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich dan ook niet voor.

5.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam is. Bij één van de feiten wordt namelijk gesproken over ‘de periode voorafgaand en vlak voor 9.5.2006’, hetgeen te ruim geformuleerd is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat de feitsomschrijvingen voldoen aan de bovengenoemde vereisten. In de onderhavige zaak geldt dat het EAB ten aanzien van feit 1 de data vermeldt waarop de drie in de omschrijving genoemde voertuigen als gestolen opgegeven zijn (15 en 23 november 2005 en 2 maart 2006), alsmede de datum waarop de aan de opgeëiste persoon verweten witwashandelingen ten aanzien van die voertuigen plaatsgevonden hebben
(9 mei 2006). Dit maakt dat sprake is van een genoegzame omschrijving. Voor de feiten 2 en 3 geldt daarnaast dat de exacte pleegdata expliciet vermeld worden.
Het verweer slaagt niet.

6.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als vallend onder een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld (onder nummer 9), te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Italië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
witwassen
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt. [6]
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 420bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procura Generale della Repubblica di Firenze(Italië).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Een bevel hiertoe is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 oktober 2024 blijkt dat de tijd tussen het wijzen van het arrest en het onherroepelijk worden daarvan gelegen is in een procedure bij de
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Gelet op de verhoging van de maximumstraf voor witwassen van zes jaren met één derde ingevolge artikel