ECLI:NL:RBAMS:2024:7119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
13.245053.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor straatroof en openlijke geweldpleging in Amsterdam

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 31-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden en een taakstraf van 240 uur voor zijn betrokkenheid bij een straatroof in Amsterdam op 12 september 2021. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een polshorloge en een telefoon van slachtoffer 1, vergezeld van geweld, en van openlijke geweldpleging tegen slachtoffers 2 en 3. Tijdens de zitting op 7 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte schuldig was aan de feiten. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar, ondanks hun gebruik van alcohol en drugs op de avond van de feiten. De verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de openlijke geweldpleging en is veroordeeld voor de diefstal met geweld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.245053.21
Parketnummer vordering tul: 13.178711.20
Datum uitspraak: 21 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1993,
wonende op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. Scholte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Troelstralaan, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een polshorloge (merk Casio) en/of een telefoon (type iPhone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer 1] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- aan voornoemde polshorloge te trekken en/of te rukken en/of
- op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of de buik, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
(art. 310 en 312, lid 1, Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 12 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op de Troelstralaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer 2] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- op/tegen het gezicht en/of de kaak en/of het (achter)hoofd, in elk geval tegen het lichaam
van voornoemde [slachtoffer 2] , te slaan en/of te stompen en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- op/tegen het gezicht en/of (achter)hoofd en/of de zij en/of buik en/of borst en/of rib(ben),
in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] , te slaan en/of te stompen
en/of knietjes te geven;
(art. 141, lid 1, Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging nietig is voor wat betreft de onder feit 1 genoemde telefoon, nu geen van de verfeitelijkingen onder de drie gedachtestreepjes daarop betrekking heeft.
3.1.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat zij geen aanleiding ziet om het onder 1 ten laste gelegde met betrekking tot de telefoon nietig te verklaren.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is om verdachte te laten weten waar hij van wordt beschuldigd. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de verfeitelijkingen van (bedreiging met) geweld alleen betrekking hebben op het horloge, en dus niet op de telefoon, maakt dit de tenlastelegging niet nietig. In dat geval resteert immers ten aanzien van de telefoon de kale diefstal.
De dagvaarding is dan ook geldig.
3.2.3.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 26 juni 2024 (Strafblad) blijkt dat het in de strafzaak met parketnummer 13/178711.20 opgelegde voorwaardelijke strafdeel al volledig ten uitvoer is gelegd. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13.178711-20.
De officier van justitie is verder ontvankelijk.
3.3.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van de bij dit vonnis gaande bewijsmiddelenbijlage gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 12 september 2021 omstreeks 03:50 uur lopen aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van hun auto, die geparkeerd staat op een parkeerplaats aan de Dokter Meurerlaan te Amsterdam, richting een brug. Onderweg passeren zij een grotere groep jongens. Deze groep jongens bestaat uit jongens van Marokkaanse/Turkse komaf en één negroïde jongen. De negroïde jongen zegt dat het horloge dat [slachtoffer 1] draagt van een vriend van hem is gestolen. De negroïde jongen pakt de pols van [slachtoffer 1] vast en begint aan diens horloge te trekken. [slachtoffer 2] krijgt een klap op zijn kaak van een andere jongen uit de groep. De negroïde jongen geeft [slachtoffer 1] een klap in het gezicht. Het horlogebandje breekt en het horloge wordt door de negroïde jongen weggenomen. [slachtoffer 2] probeert weg te rennen, krijgt een klap tegen zijn gezicht en wordt geduwd, geslagen en krijgt een klap op zijn achterhoofd. Ook [slachtoffer 1] probeert weg te rennen. Hij krijgt een trap in zijn buik en gaat onderuit, valt op de grond, verliest zijn telefoon en wordt door zeven of acht jongens over zijn hele lichaam geslagen en getrapt. [slachtoffer 1] ziet een negroïde jongen zijn telefoon oprapen, maar hij weet niet of dat dezelfde jongen is die zijn horloge wilde afpakken. [slachtoffer 3] krijgt van meerdere jongens vuistslagen op zijn hoofd, in zijn zij en ribben en knietjes tegen zijn ribben. De politie wordt gebeld en komt ter plaatse. Aldaar treffen zij een negroïde jongen aan die met een onbekend gebleven persoon aan het vechten is. De verbalisanten scheiden de vechtende partijen van elkaar. De negroïde jongen blijkt de verdachte te zijn. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] komen ter plaatse. [slachtoffer 1] deelt mee dat de verdachte degene is die hem van zijn horloge heeft beroofd. De verdachte rommelt op dat moment in het gras. De verdachte wordt gefouilleerd en in zijn tas wordt het horloge van [slachtoffer 1] aangetroffen. Op de plaats waar de verdachte in het gras rommelde wordt de telefoon van [slachtoffer 1] aangetroffen.
4.2.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
De aangevers waren onder invloed van alcohol en drugs. Slechts twee van de drie aangevers hebben verdachte aangewezen als de dief van het horloge. Zij hebben verdachte ook niet ten overstaan van de politie als de dief aangewezen, maar slechts bevestigend geantwoord op de vraag van de politieagent of verdachte de dader was, terwijl die agent verdachte vasthield. Dit maakt deze herkenningen onbetrouwbaar. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij onder invloed van alcohol was, naar het gevecht heeft gekeken, een stomp heeft gekregen waardoor hij ten val kwam en zijn goederen in het rond zijn gevlogen, en dat hij zijn goederen heeft opgeraapt waarbij hij per ongeluk ook het horloge van aangever [slachtoffer 1] zal hebben opgeraapt. Daarmee heeft verdachte een alternatief scenario geschetst, dat aantreffen van het horloge van [slachtoffer 1] in de tas van verdachte verklaart. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu niet blijkt dat verdachte aangevers [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] heeft geslagen of geschopt of dat verdachte enige andere actieve bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Overwegingen
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de herkenningen
De rechtbank acht de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] duidelijk en over-en-weer consistent en ziet ondersteuning voor hun verklaringen in het aantreffen van het horloge van [slachtoffer 1] in de tas van de verdachte en in de verklaring van de getuige [getuige] . De rechtbank acht hun aangiften dan ook betrouwbaar en gaat uit van de juistheid daarvan. In de omstandigheid dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die avond alcohol en 3MMC hadden gebruikt, ziet de rechtbank gelet op het ondersteunende bewijs geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank hecht dan ook geen geloof aan het door de verdachte geschetste alternatieve scenario. Daarbij is onjuist dat de aangevers door een verbalisant zijn gevraagd of de verdachte de dader was, terwijl de verdachte door die verbalisant werd vastgehouden. [slachtoffer 1] heeft de verdachte immers ongevraagd als de dader aangewezen, terwijl de verdachte in het gras rommelde.
Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde diefstal (met geweld)
De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat het opzet van de overige jongens uit de groep van verdachte louter op de openlijke geweldpleging was gericht en niet tevens op de diefstal van het horloge en/of de telefoon van [slachtoffer 1] en ziet geen feiten of omstandigheden waaruit blijkt van opzet op die diefstal bij die jongens. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde diefstal (met geweld) tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging
De verdachte heeft gezegd dat het horloge dat [slachtoffer 1] droeg van een vriend van hem was gestolen, heeft [slachtoffer 1] vastgepakt en aan zijn horloge gerukt. Met deze beschuldiging en dit geweld heeft de verdachte het startsein gegeven voor de openlijke geweldpleging tegen de aangevers door de andere jongens uit de groep. Daarbij heeft de verdachte [slachtoffer 1] in het gezicht geslagen. Daarmee heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De verdachte heeft de tenlastegelegde openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dan ook medegepleegd, waaraan niet wordt afgedaan doordat [slachtoffer 1] in het onder 2 ten laste gelegde niet wordt genoemd als slachtoffer van de openlijke geweldpleging.
4.3.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 12 september 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, een polshorloge (merk Casio) en een telefoon (type iPhone), die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door aan voornoemd polshorloge te trekken;
2.
op 12 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door
- tegen het gezicht en de kaak en het (achter)hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan en
- tegen het hoofd en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te slaan en knietjes
te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 240 uren, eventueel te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2.
Standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de geëiste straf te hoog is en dat de rechtbank ten gunste van verdachte rekening dient te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak had behoren te zijn afgedaan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Mogelijk denkend dat het horloge van aangever [slachtoffer 1] van grote waarde was, heeft de verdachte zich in de publieke ruimte dit horloge toegeëigend. Daarbij heeft de verdachte [slachtoffer 1] ten onrechte beschuldigd van de diefstal van dat horloge en geweld tegen hem gebruikt. Daarmee heeft de verdachte het startsein gegeven aan een grote groep jongens om [slachtoffer 1] en zijn vrienden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan te vallen en te mishandelen. Daarbij zijn zij omsingeld en hebben zij elk door verschillende jongens klappen en/of schoppen en/of knietjes gekregen. [slachtoffer 1] is ook door verschillende jongens tegelijk geschopt terwijl hij op de grond lag. Aldus zijn de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] pijn gedaan, letsel toegebracht en angst aangejaagd. Ook is de openbare orde verstoord en is afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid dat de aangevers in het bijzonder en de samenleving in het algemeen mag hebben. De verdachte is eerder veroordeeld vanwege verkrachting, openlijke geweldplegingen, woning- en bedrijfsinbraken, diefstallen met en zonder geweld en mishandelingen, waaruit blijkt dat hij weinig tot geen respect heeft voor de lichamelijke integriteit en de eigendomsrechten van anderen. De rechtbank acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. Hier staat tegenover dat de verdachte blijkens het Reclasseringsadvies van 29 mei 2024 in 2022 een partner had die een positieve en stabiele factor in zijn leven lijkt, een baan had, afloste op zijn schulden en begeleid woonde. Daarna volgde recidive en detentie. Gedurende de afgelopen maanden (voorafgaand aan 19 mei 2024) probeerde verdachte geen softdrugs te gebruiken en zette hij zich actief in voor zijn re-integratie. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de verdachte pas op 6 augustus 2024 op vrije voeten is gekomen na een detentie van 36 maanden. In de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren waarbinnen de zaak in eerste instantie had behoren te zijn afgedaan met een periode van iets meer dan 14 maanden, ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen en in plaats daarvan te volstaan met het volgen van de strafeis van het Openbaar Ministerie, behalve dat de aftrek van het voorarrest wordt gekoppeld aan het onvoorwaardelijke strafdeel.

9.Beslag

9.1.
Het in beslag genomen goed
Op 12 september 2021 is op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafrecht onder verdachte (een replica van) een horloge van het merk Cartier in beslag genomen.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het horloge dient te worden teruggegeven aan verdachte.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft twee verzoeken tot schadevergoeding ingediend. Een door hem zelf ingevuld, incompleet en niet onderbouwd verzoek van 4 oktober 2021 en een compleet en onderbouwd verzoek van 9 juni 2023 opgesteld door [naam] van ARAG. [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat op het laatste verzoek moet worden beslist.
Gevorderd wordt vergoeding van € 906,87 aan materiële schade en van € 1.100,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat onder meer uit:
“Reparatiekosten horloge € 93,33. Het horloge van cliënt is beschadigd geraakt (bijlage 8). De horlogeband is niet meer te repareren. Nieuwprijs van de horlogeband is € 56,14 (bijlage 9). De band kwam uit april 2021.”
Bijlage 8 betreft een foto van het horloge in een plastic zak.
Bijlage 9 betreft de uitdraai van de bestelling van een horlogeband van € 56,53 op 12 april 2021.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert vergoeding van € 348,78 aan materiële schade en van € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, gevorderd.
10.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet betwist.
10.4.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank, voor het deel groot € 813,54 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van reparatiekosten van € 93,33, welke reparatie kennelijk niet heeft (kunnen) plaatsvinden, maar wel voor de waarde van het horlogebandje, die de rechtbank stelt op € 56,53. De totale materiële schade beloopt dan
€ 870,07 (€ 906,87 - € 93,33 + € 56,53).
De benadeelde partij [slachtoffer 1] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Beide benadeelde partijen
De benadeelde partijen hebben op grond van artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek recht op naar billijkheid vast te stellen vergoedingen van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoedingen voor immateriële schade, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, billijk.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
In het belang van voornoemde benadeelde partijen zullen, als extra waarborg voor betaling door de verdachte, maatregelen van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte worden opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13.178711-20.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Diefstal vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
(ten aanzien van het horloge)
en
diefstal;
(ten aanzien van de telefoon);
2.
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1 STK Horloge, zilverkleurig, merk: Cartier, met goednummer
6097786.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 870,07(achthonderdzeventig euro en zeven cent) aan vergoeding van
materiële schadeen van
€ 1.100,-(éénduizendéénhonderd euro) aan vergoeding van
immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 3]toe tot een bedrag van
€ 348,78(driehonderdzeventig euro en achtenzeventig cent) aan vergoeding van
materiële schadeen van
€ 1.000,-(éénduizend euro) aan vergoeding van
immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, beide tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.970,07 (éénduizendnegenhonderdzeventig euro en zeven cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 1.348,78 (éénduizenddriehonderdachtenveertig euro en zevenentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 12 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover door en/of namens de verdachte aan één van de betalingsverplichtingen aan een benadeelde partij heeft voldaan, de daarmee corresponderende betalingsverplichting aan de Staat is vervallen en dat andersom hetzelfde geldt.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. G. Demmink en S. Houtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2024.