ECLI:NL:RBAMS:2024:7113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
758050
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over uitbetaling legaat en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die op 21 november 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde eiser, de broer van de erflaatster, betaling van een legaat van €100.000,00 dat aan hem was gelegateerd in het testament van zijn overleden zus. De gedaagde, die als executeur van de nalatenschap fungeert, had het legaat nog niet uitbetaald, omdat de woning van de erflaatster eerst verkocht moest worden. Eiser stelde dat hij recht had op het legaat, vermeerderd met rente en kosten, en vorderde dat gedaagde dit bedrag binnen een week na betekening van het vonnis zou overmaken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar waren, omdat de gedaagde als executeur de erfbelasting van het legaat moest inhouden en er geen liquiditeiten beschikbaar waren om het legaat uit te betalen. De rechter wees erop dat de gedaagde niet onterecht had gehandeld door het legaat nog niet uit te keren, aangezien de verkoop van de woning noodzakelijk was voor de uitbetaling. Eiser had ook geen recht op de gevorderde rente en kosten, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk werd eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op €3.911,00 werden vastgesteld. De voorzieningenrechter verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/758050 / KG ZA 24-855 MdV / MAH
Vonnis in kort geding van 21 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 16 oktober 2024,
advocaat: mr. B.R. de Boer-Kühn te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] qq,
in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van haar moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. B.A. Boer te Den Haag.

1.De procedure

Op de zitting van 7 november 2024 zijn partijen met hun advocaten verschenen. Ook de echtgenote van eiser was aanwezig. Gedaagde was gedagvaard als privé-persoon in plaats van in hoedanigheid van executeur; ter zitting is dat met haar instemming gecorrigeerd. Eiser heeft de dagvaarding toegelicht en gedaagde heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en spreekaantekeningen ingediend. Tenslotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2022 is de moeder (geboren [geboortedatum 1] 1947) van gedaagde overleden (hierna: erflaatster). Eiser (geboren [geboortedatum 2] 1951) is de broer van erflaatster en de oom van gedaagde (geboren [geboortedatum 3] 1981).
2.2.
Tot de nalatenschap behoorde onder meer de woning van erflaatster aan de [adres] (hierna: de woning).
2.3.
Gedaagde is enig erfgenaam. Erflaatster had in haar testament, van 11 januari 2017, aan haar broer – eiser - een bedrag van €100.000,00 “niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden” gelegateerd. Eiser en gedaagde zijn in het testament gezamenlijk tot executeurs benoemd.
2.4.
In een op 6 februari 2023 verleden en door partijen ondertekende notariële akte staat dat eiser zijn benoeming tot executeur niet heeft aanvaard.
2.5.
Eiser heeft bij brief van zijn advocaat van 30 november 2023 gedaagde gesommeerd het legaat ad € 100.000,00 naar hem over te maken. Daaraan is geen gevolg gegeven.
2.6.
Bij verzoekschrift van 28 maart 2024 heeft eiser de Kantonrechter van deze rechtbank verzocht om hem (eiser) tot vereffenaar van de nalatenschap te benoemen, intussen gedaagde te schorsen als executeur en de vereffenaar (eiser) te machtigen het legaat van €100.000,00 met wettelijke rente vanaf [termijndatum] 2023 aan eiser uit te betalen.
2.7.
Gedaagde heeft de woning verkocht aan een derde.
2.8.
Na op 7 oktober 2024 verkregen verlof voor een op € 130.000,00 begrote vordering heeft eiser op 10 oktober 2024 conservatoir beslag doen leggen
op de woning.
2.9.
Op 14 oktober 2024 heeft de advocaat van gedaagde aan de advocaat van eiser gevraagd of zij akkoord ging met overmaking aan eiser van €100.000,00 minus de over het legaat verschuldigde erfbelasting. Daarop heeft de advocaat van eiser op 17 oktober 2024 geantwoord: “(…) aan client komt toe EUR 130.000,00.” En later die dag: “(…) dat erfbelasting altijd van de verkrijger (in dit geval van het legaat) is verschuldigd. De desbetreffende stelling van uw cliente slaat dus nergens op. (…)”.
2.10.
Intussen was op 16 oktober 2024 de dagvaarding in dit kort geding uitgebracht.
2.11.
Met het oog op de voor 18 oktober 2024 voorziene levering van de woning hebben partijen met de notaris op 17 oktober 2024 een depotovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover van belang:
- dat de notaris van de derde de koopsom heeft ontvangen,
- dat eiser bereid is het beslag op te heffen op voorwaarde dat een geldbedrag onder berusting van de notaris blijft, en
- dat de notaris van de koopsom €130.000,00 in depot houdt tot zekerheid voor de nakoming door gedaagde van haar betalingsverplichting aan eiser.
2.12.
Het beslag is doorgehaald en de woning is geleverd aan de koper.
2.13.
Per telefoon en e-mail van 23 oktober 2024 aan de advocaat van eiser heeft de advocaat van gedaagde, ter voorkoming van het kort geding, voorgesteld:
“1) Partijen passen de depotakte aan, waardoor bij de notaris in depot blijft staan het bedrag aan erfbelasting dat over het legaat aan uw cliënt dient te worden betaald. Op het moment dat er een aanslag zal zijn m.b.t. het legaat zal de notaris op vertoon van de aanslag het bedrag op de aanslag aan de Belastingdienst overmaken. Mocht het bedrag lager zijn dan in depot staat zal de notaris dit restant aan uw cliënt kunnen nabetalen. De hoogte van de in depot achterblijvende erfbelasting zal door de notaris worden vastgesteld. Op internet is thans te berekenen via
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/erfbelasting/content/hulpmiddel-erfbelasting­ berekenendat de erfbelasting € 43.412,- [1] bedraagt.
2) Als tegemoetkoming in de kosten rechtsbijstand zal aansluiting worden gezocht bij de proceskostenveroordeling die in dergelijke kort gedingzaken wordt opgelegd.
3) Het restant van het huidige depot zal vervolgens door de notaris aan mijn cliënte worden overgemaakt.
(…)”
2.14.
Bij e-mail van 4 november 2024 heeft de advocaat van gedaagde nogmaals op dit voorstel gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. gedaagde te veroordelen om het aan eiser toekomende legaat van € 100.000,00 uit te betalen, te vermeerderen met € 30.000,00 aan rente en kosten zoals begroot in het kader van de beslaglegging, en binnen een week na betekening van het vonnis het totaalbedrag van € 130.000,00 over te maken naar eiser,
II. op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
subsidiair:
III. de notaris bij wie de leveringsakte van het onroerend goed aan de [adres] wordt gepasseerd, te machtigen in het kader van de eindafrekening ter zake van dit onroerend goed de vordering van eiser uit hoofde van het legaat ad € 100.000,00 te vermeerderen € 30.000,00 aan rente en kosten, zoals begroot in het kader van de beslaglegging, uit de onder de notaris rustende geldswaarden ter zake van de levering van genoemd onroerend goed te voldoen en binnen een week na de levering het totaalbedrag van € 130.000,00 over te maken naar eiser,
IV. die notaris te machtigen in het kader van de eindafrekening ter zake van dit
onroerend goed een voorschot ad € 99.900,00 op de vordering van eiser uit hoofde van het legaat, te vermeerderen met € 30.000,00 aan rente en kosten, zoals begroot in het kader van de beslaglegging, uit bedoelde onder de notaris rustende geldswaarden te voldoen en binnen een week na de levering het totaalbedrag van € 129.900,00 over te maken naar eiser,
Meer subsidiair:
V. gedaagde te veroordelen om het onder IV bedoelde bedrag van € 129.900,00 over te maken naar eiser,
VI. op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
Nog meer subsidiair:
VII. gedaagde binnen een week na betekening van het vonnis te veroordelen tot het stellen van een bankgarantie voor € 130.000,00,
VIII. op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
en
IX. gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eiser vordert primair betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een geldvordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en er vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
Spoedeisend belang
4.2.
Eiser stelt dat hij haast heeft omdat hij in de zeventig is en zijn gezondheid niet al te best is; hij wacht nu al een tijd op het hem toekomende geld en wil daar nu eindelijk wel eens van gaan genieten. Hiermee heeft eiser (net) genoeg gesteld om aan het - voor behandeling van de vorderingen in kort geding - vereiste van spoedeisend belang te voldoen.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen van de gevraagde voorzieningen toewijsbaar is en licht dat hierna toe.
Dwangsom bij geldvordering niet mogelijk
4.4.
Allereerst wordt opgemerkt dat vorderingen II en VI hoe dan ook niet toewijsbaar zijn omdat aan een veroordeling tot betaling van een geldsom geen dwangsom kan worden verbonden (artikel 611a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Legaat € 100.000,00
4.5.
Dan de kern van het geschil: uitbetaling van het legaat.
4.6.
Uitgangspunt in dit kort geding is dat alleen gedaagde executeur van de nalatenschap is. Eiser stelt dat hij weliswaar volgens de akte van 6 februari 2023 afstand heeft gedaan van zijn mede-executeurschap, maar dat hij dat niet bewust heeft gedaan en zich misleid voelt. Met betrekking tot de geldigheid van die verklaring is echter geen vordering ingesteld, zodat hier van de geldigheid wordt uitgegaan. Ook is gedaagde niet door de rechter als executeur geschorst. De Kantonrechter heeft bij beschikking van 15 oktober 2024 (11064821 EA VERZ 24-365) eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek (zie 2.6) om gedaagde op grond van artikel 4:149 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) te schorsen als executeur, omdat eiser niet behoort tot de kring van personen die een dergelijk verzoek bij de Kantonrechter kunnen indienen. Wat betreft de overige verzoeken van eiser heeft de Kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak naar team Handel van de rechtbank verwezen.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat erflaatster aan eiser een bedrag van €100.000,00 bruto (niet vrij van rechten en kosten) heeft gelegateerd en dat het de taak van de executeur - gedaagde - is om legaten af te geven. Dat is nog niet gebeurd, terwijl de in het testament bepaalde termijn van zes maanden al op [termijndatum] 2023 is verstreken. Dat is ongelukkig. Gedaagde heeft echter een plausibele verklaring voor de vertraging gegeven. Zij heeft verklaard dat zij het legaat wil uitkeren aan eiser, maar dat niet eerder kon doen omdat eerst de woning moest worden verkocht en dat zij dat pas kon doen nadat de verklaring van erfrecht was ingeschreven in het Kadaster en dat was in juli 2024. Eiser heeft ter zitting betwist dat er voordien niet genoeg liquide middelen in de boedel zaten, maar heeft die stelling niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
4.8.
Vast staat ook dat eiser over het legaat erfbelasting is verschuldigd. Partijen zijn het er alleen niet over eens of
( a) de executeur die erfbelasting op de aan eiser uit te keren €100.000,00 moet inhouden en aan de Belastingdienst moet betalen (zoals gedaagde meent), of dat
( b) de executeur de volledige €100.000,00 moet uitkeren aan eiser, die dan vervolgens zelf de erfbelasting aan de Belastingdienst betaalt (zoals eiser meent).
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat de executeur volgens het testament (artikel F, onder “Taak executeur/bevoegdheid”) tot taak heeft te voldoen: “de successierechten die ten laste komen van erfgenamen of legatarissen”. Aannemelijk is dat dit betekent dat de executeur de erfbelasting namens hen betaalt en deze op het aan hen uit te keren erfdeel of legaat (dat kan in dit geval, omdat het gaat om een legaat in geld) inhoudt. Hoe dit ook zij, het resultaat voor eiser is in scenario (a) en (b) hetzelfde: hij houdt er uiteindelijk € 100.000,00 minus de erfbelasting aan over. Eiser is echter bang dat hij in scenario (a) kans loopt om twee keer door de fiscus te worden aangesproken op betaling van de erfbelasting, met andere woorden dat hij dubbel moet betalen. Die vrees is niet erg reëel, omdat in het onwaarschijnlijke geval dat de fiscus dit doet, deze vergissing gemakkelijk rechtgezet kan worden. Maar bovendien is gedaagde met haar voorstel tot aanpassing van de depotovereenkomst (zie 2.13) geheel aan deze vrees tegemoet gekomen en daarmee is de kans op het door eiser gevreesde financiële nadeel voor hem feitelijk nul.
4.10.
Eiser heeft dus recht op €100.000,00 minus de erfbelasting. De door eiser in dit kort geding ingestelde vorderingen kunnen echter niet worden toegewezen. Het precieze bedrag van de hoofdsom is nog niet bekend nu er nog geen aangifte (gedaagde heeft ter zitting verklaard dat ze die over een week zou gaan doen), laat staan een aanslag erfbelasting is. En voor het eveneens gevorderde bedrag van € 30.000,00 aan rente en kosten is voorshands geen grondslag, zoals hierna onder 4.12 zal worden toegelicht. Ook los van een en ander kan gedaagde in dit kort geding niet worden veroordeeld tot betaling, omdat het geld bij de notaris staat. Partijen hebben over de uitkering van het geld afspraken gemaakt in de depotovereenkomst, die er op neer komen dat zij gezamenlijk opdracht moeten geven aan de notaris tot uitbetaling. Medewerking aan het geven van een dergelijke opdracht heeft eiser echter niet gevorderd. Daarop stuiten de vorderingen I, V, VII en VIII af.
4.11.
Eiser kan zijn doel ook niet bereiken via de subsidiair (onder III en IV) gevorderde machtigingen van de notaris tot uitbetaling. Dat zijn (eveneens) ondeugdelijke vorderingen. De notaris is immers geen partij in dit kort geding. Ook is niet gebleken dat hij instemt met de machtigingen. Overigens heeft (de advocaat van) eiser niet toegelicht waarom de notaris gemachtigd zou moeten worden tot uitbetaling van zowel € 130.000,00 (vordering III) als € 129.900,00 (vordering IV).
Rente en kosten € 30.000,00
4.12.
Naast het bedrag van € 100.000,00 heeft eiser € 30.000,00 aan rente en kosten “zoals begroot in het kader van de beslaglegging” gevorderd. Die geldvordering is in kort geding niet toewijsbaar, omdat deze door gedaagde is betwist en door eiser niet deugdelijk is gespecificeerd en onderbouwd. Eiser verwijst naar de in het beslagverlof begrote kosten van het - inmiddels opgeheven - beslag, maar dat volstaat niet. Die kosten zijn immers een forfaitair bedrag, een vast percentage van de hoofdsom. Ter zitting heeft de advocaat van eiser (alsnog) een specificatie gegeven van de kosten die volgens eiser door gedaagde (althans door de nalatenschap) moeten worden gedragen. Het gaat dan om kosten van rechtsbijstand en proceskosten in het kader van de beslaglegging en dit kort geding. Ook zit in de kosten een bedrag voor wettelijke rente, berekend vanaf [termijndatum] 2023. Voor zover dit moet worden beschouwd als een wijziging van eis (het is niet als zodanig aangeduid, maar de ter zitting gespecificeerde kosten komen uit op ruim € 17.000,00 dus minder dan de gevorderde € 30.000,00) is ook deze gewijzigde vordering niet toewijsbaar. Eiser heeft immers niet uiteengezet op welke juridische grondslag deze kosten voor rekening van de nalatenschap zouden moeten komen, noch dat en waarom er vanaf [termijndatum] 2023 rente zou moeten worden berekend over een vordering waarvoor de nalatenschap op dat moment geen liquide middelen bevatte.
Proceskosten
4.13.
Alle vorderingen zullen dus worden afgewezen. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van gedaagde betalen. Gedaagde heeft, onder overlegging van een gespecificeerde declaratie, gevraagd eiser te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten van € 4.658,50, omdat eiser het kort geding ten onrechte aanhangig heeft gemaakt, althans niet heeft ingetrokken, waardoor gedaagde onnodige kosten heeft moeten maken. Veroordeling in de werkelijke proceskosten kan alleen in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is uiteindelijk geen sprake. Weliswaar is gedaagde eiser tegemoet gekomen met de depotovereenkomst, waarmee het kort geding van tafel had kunnen zijn geweest. Gedaagde is echter blijven weigeren om aan eiser meer uit te keren dan het legaat van
€ 100.000,00 minus de daarover verschuldigde erfbelasting. De door eiser ook gevorderde (extra) kosten heeft zij niet willen voldoen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat die weigering vooralsnog terecht was, maar dat brengt nog niet mee dat eiser in dit kort geding bewust een evident volstrekt ongegronde vordering heeft ingesteld. Eiser zal daarom worden veroordeeld in de gebruikelijke forfaitaire kosten.
4.14.
De proceskosten van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.911,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten van € 3.911,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als dit vonnis wordt betekend,
5.3.
veroordeelt eiser tot betaling aan gedaagde van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
type: MAH
Coll: MA

Voetnoten

1.Ter zitting heeft mr. Boer, onder verwijzing naar productie 6 van gedaagde, gezegd dat dit bij nadere berekening moet zijn: € 29.317,00.