ECLI:NL:RBAMS:2024:7110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
C/13/756223 / KG ZA 24-757
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van kinderen aan vader in kort geding wegens gebrek aan medewerking van moeder aan Raadsonderzoek

In een kort geding bij de Rechtbank Amsterdam is op 21 november 2024 een vonnis gewezen waarin de voorzieningenrechter heeft besloten om de kinderen voorlopig aan de vader toe te vertrouwen. Dit besluit volgt op een eerdere uitspraak van 24 oktober 2024, waarin moeder werd opgedragen om volledig mee te werken aan een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Moeder heeft echter niet voldaan aan deze verplichting, waardoor de Raad niet kon vaststellen of de kinderen veilig bij haar verblijven. De vader heeft zich in de procedure laten bijstaan door zijn advocaat, mr. K. Walburg, terwijl de moeder werd vertegenwoordigd door mr. S. Klootwijk. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 11 november 2024 een rapport uitgebracht, waarin zorgelijke signalen over de situatie van de kinderen werden geschetst. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de moeder niet serieus bereid is om de omgang met de vader te faciliteren en dat de kinderen al geruime tijd geen contact met hun vader hebben gehad. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om hen voorlopig aan de vader toe te vertrouwen, met de mogelijkheid om dit met behulp van de politie te effectueren. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Vonnis in kort geding van 21 november 2024
in de zaken
met zaaknummers / rolnummers: C/13/755060 KG ZA 24-706 (zaak 1) en C/13/756223 / KG ZA 24-757 (zaak 2) van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaardingen van 13 augustus 2024 en 13 september 2024,
advocaat mr. K. Walburg te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Klootwijk te Breda.
Partijen zullen hierna vader en moeder worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 24 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter een (tweede) tussen vonnis gewezen. In dat tussenvonnis is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar de woon- en opvoedsituatie van de kinderen van partijen en daarover te rapporteren. Daarnaast is bepaald dat moeder haar volledige medewerking moet verlenen aan dat Raadsonderzoek door alle verzoeken en instructies van de Raadsonderzoeker(s) op te volgen, en – in het bijzonder – de Raadsonderzoeker(s) toe te laten tot de woning waar zij met de kinderen verblijft, in persoon (‘live’) met de Raadsonderzoeker(s) te spreken, en de Raadsonderzoeker(s) de gelegenheid te geven ook ‘live’ met de kinderen te spreken (desgevraagd ook buiten aanwezigheid van moeder). Aan de verplichting van moeder is een dwangsom verbonden. De procedure is pro forma aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad.
1.2.
De Raad heeft rapport uitgebracht op 11 november 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaken is voortgezet op 20 november 2024. Op die zitting was vader aanwezig met mr. Walburg en was namens moeder mr. Klootwijk aanwezig. Namens de Raad was [naam 1] aanwezig. Na debat is vonnis bepaald op vandaag.

2.De (aanvullende) feiten

2.1.
In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 november 2024 staat, naast een weergave van de gesprekken met vader en moeder, onder meer het volgende :
“(…)
Op 4 november 2024 heeft moeder de RvdK een e-mail gestuurd met daarin een brief aan de RvdK en aan de rechter en een document van haar huisarts. (…)
Het document van haar huisarts betreft de volgende informatie:
30 oktober 2024
Patiënte belt, pt is nu op een geheime en veilige locatie met haar twee kinderen, patiënte vertelt: zit frequent in een ziekenhuis en wordt momenteel behandeld. Op zes november 2024 heeft zij een medische ingreep, inhoud en locatie is niet mogelijk om mede te delen aan de huisarts vanwege de complexe situatie met ex-partner. Het ziekenhuis zegt dat de herstelperiode minimaal zes weken zou zijn revalidatie zes maanden, patiënte zegt dat zij in de herstelperiode niet in staat is om mee te kunnen werken aan de juridische procedure en wenst uitstel hiervoor, patiënte is bang voor openbaring van haar locatie als het ziekenhuis
medische correspondentie als bewijs aanlevert van haar behandelend arts, patiënte is erg bang voor haar ex-partner, patiënte wil graag een verklaring van de huisarts over de situatie. De huisarts mag geen verklaringen maken volgens KNMG-regels, verzoek om met eigen advocaat dat te bespreken.
De RvdK heeft moeder er in de gesprekken op gewezen dat zij, indien het medische verhaal meegenomen dient te worden in het onderzoek, zij met informatie hierover moet komen of toe moet laten dat de RvdK een arts/behandelaar spreekt. Bovenstaande is echter enkel het verhaal van moeder en verstrekt weinig informatie over de invloed van de medische problemen op de situatie van de kinderen.
(…)
Bron: [naam 2] , politie, telefonisch 15 oktober 2024, tekst geaccordeerd op 29 oktober 2024
(…)
Op 16 september heeft [naam 2] telefonisch contact gehad met moeder. Dit betrof een nummer wat geregistreerd staat in Dubai. Moeder gaf echter aan dit via internet gekocht te hebben en dat zij niet in Dubai is. (…)
(…)
9. Conclusie
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee zeer jonge kinderen. Het is zeer zorgelijk dat niet bekend is waar zij verblijven, hoe hun situatie is en dat zij inmiddels al ruim een jaar hun vader niet zien of spreken. Vader ontvangt geen of weinig informatie over hen. Ook aan de RvdK heeft moeder gedurende het hele onderzoek niets prijs willen geven over waar zij daadwerkelijk verblijft of informatie willen verstrekken die naar haar idee zou kunnen leiden naar haar locatie (bijvoorbeeld spreken van arts/ behandelaar). Hoewel de RvdK niet vast kan stellen of dit gegrond of ongegrond is heeft zij in de gesprekken met moeder via beeldbellen wel waargenomen dat moeder angst ervaart en dat zij hierdoor (fysieke/ psychische) ervaart. Hoewel moeder aangeeft dat zij in Nederland verblijft en dat het goed gaat met de kinderen heeft de RvdK niet vast kunnen stellen dat dit daadwerkelijk het geval is. Ook na de laatste zitting heeft moeder niet meegewerkt aan een huisbezoek en geeft aan in ieder geval voorlopig niet mee te gaan werken aan de zorg- en contactregeling.
Het baart de RvdK zorgen dat moeder deze keuzes maakt en ervoor kiest om vader voorlopig uit het leven van de kinderen te houden en uitspraken van de rechtbank te negeren.
(…)
Het is van belang dat er zicht komt op de kinderen en er gekeken wordt naar hun behoeften. De RvdK is bereid de noodzaak van een ondertoezichtstelling en de mogelijkheden voor een zorg- en contactregeling verder te onderzoeken zodra er duidelijkheid is over de verblijfplaats van moeder en de kinderen.
(…).”

3.De beoordeling

3.1.
In het tussenvonnis van 24 oktober 2024 is overwogen dat de voorzieningenrechter voorshands geen reden ziet om de kinderen bij moeder weg te (laten) halen mits (i) zij meewerkt aan het Raadsonderzoek, (ii) de kinderen bij haar veilig zijn én (iii) zij serieus bereid is de omgang met vader te faciliteren, maar dat als aan deze drie voorwaarden niet is voldaan, de kinderen aan de zorg van vader zullen worden toevertrouwd en een vonnis zal worden gewezen dat tenuitvoerlegging met de hulp van de sterke arm (de politie) mogelijk maakt.
3.2.
Moeder heeft niet meegewerkt aan het Raadsonderzoek op de wijze zoals de voorzieningenrechter wenste en haar heeft opgedragen. Moeder heeft een huisbezoek immers afgehouden. Daardoor heeft de Raad niet kunnen vaststellen waar moeder met de kinderen verblijft en of de kinderen bij haar veilig zijn. Moeder stelt tot slot wel dat zij op termijn bereid is de omgang met vader te faciliteren, maar pas áls de vastgestelde zorgregeling in hoger beroep stand houdt – de zitting in het hoger beroep is bepaald op 2 december 2024 – en pas nadat zij zal zijn hersteld van een medische ingreep. Over de medische toestand van moeder is niets bekend. De verklaring van de huisarts, zoals weergegeven in het rapport van de Raad, zegt niks. Dit argument wordt dan ook (als niet, althans onvoldoende onderbouwd) terzijde geschoven. Moeder heeft dus ook geen serieus te nemen bereidheid getoond tot het faciliteren van omgang tussen de kinderen en hun vader. Aan de gestelde voorwaarden is dan ook niet voldaan. Dan is nu toch echt het moment gekomen om de kinderen voorlopig aan hun vader toe te vertrouwen. Er is geen reden om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten alvorens te beslissen, zoals (de advocaat van) moeder ter zitting heeft verzocht. Mocht moeder in hoger beroep gelijk krijgen, verliest dit vonnis zijn kracht.
3.3.
Op grond van artikel 812 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft dit vonnis aan vader van rechtswege het recht om de kinderen die voorlopig aan hem worden toevertrouwd, aan hem te laten afgeven, zo nodig met behulp van de sterke arm.
3.4.
Vader is geadviseerd door de Raad en de voorzieningenrechter om vooruitlopend op (de zitting in) het hoger beroep niet al de overdracht van de kinderen aan hem af te dwingen. Hij kan met dit vonnis wel alvast met behulp van de politie proberen de verblijfplaats van de kinderen te achterhalen. Als het moment komt dat de kinderen aan vader zullen moeten worden overgedragen, is het voor hen belangrijk dat dit zo soepel als mogelijk wordt bewerkstelligd. Vader heeft zich bereid verklaard om in overleg met de Raad te treden over hoe verder te handelen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij in ieder geval niet van plan is om zelf langs de deur te gaan te gaan of de politie meteen te vragen de kinderen op te halen. Hij gaat ervan uit dat eerst met moeder zal worden gesproken over hoe de overdracht van de kinderen aan hem het beste in het vat kan worden gegoten.
3.5.
Dit alles leidt ertoe dat de vordering in zaak II zal worden toegewezen. Nu die vordering wordt toegewezen, heeft vader geen belang meer bij zijn vordering in zaak I om het middel van lijfsdwang in te zetten om te bewerkstellingen dat moeder de zorgregeling nakomt. In zaak I zal de vordering dan ook worden afgewezen.
3.6.
Vanwege het familierechtelijke karakter van de zaken, zullen de proceskosten in beide zaken tussen partijen worden gecompenseerd op de wijze zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de zaak met nummers C/13/755060 KG ZA 24-706 (zaak 1)
4.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
4.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de zaak met nummers C/13/756223 / KG ZA 24-757 (zaak 2)
4.3.
vertrouwt voorlopig aan vader toe:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats 1] , Gran Canaria; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats 2] ,
4.4.
voor zover nodig, machtigt vader de toevertrouwing van de kinderen aan hem te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
4.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: eB