ECLI:NL:RBAMS:2024:711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
13/289432-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel na mishandeling met gebalde vuist

Op 9 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 november 2023 in Amsterdam een mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft een man mishandeld door hem met gebalde vuist in het gezicht en op het hoofd te stompen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 26 januari 2024 heeft de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, de vordering tot oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.P.A. Vos, heeft verzocht om een voorwaardelijke straf of een voorwaardelijke ISD-maatregel, met argumenten over de moeilijke leefomstandigheden van de verdachte en eerdere mislukte pogingen tot begeleiding.

De rechtbank heeft de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het gepleegde feit in overweging genomen. De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport van GGZ Reclassering Inforsa, waarin de instabiliteit van de verdachte op verschillende leefgebieden werd beschreven, evenals zijn alcoholproblematiek en zorgmijdende houding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een hoog risico op recidive vertoont en dat eerdere pogingen tot begeleiding niet succesvol zijn geweest. Daarom heeft de rechtbank besloten om de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar op te leggen, zonder aftrek van voorarrest, en heeft zij de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen. De rechtbank zal de noodzaak van voortzetting van de ISD-maatregel binnen 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging toetsen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/289432-23
Parketnummer vordering tul: 13/018531-22
Datum uitspraak: 9 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, en [reclasseringswerker 1], reclasseringswerker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[aangever] heeft mishandeld door voornoemde [aangever] één of meerdere malen (met
gebalde vuist) in het gezicht en/of op het hoofd te slaan en/of te stompen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 1 november 2023 te Amsterdam [aangever] heeft mishandeld door voornoemde [aangever] met gebalde vuist in het gezicht en op het hoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor het door haar bewezen geachte feit de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, of een voorwaardelijke ISD-maatregel. Er is volgens de raadsvrouw niet voldaan aan de zachte criteria voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat niet alles al is geprobeerd om recidive te voorkomen. Dat eerdere toezichten niet goed zijn afgerond komt niet door onwil van verachte, maar is het gevolg van zijn moeilijke leefomstandigheden. Verdachte leeft op straat en kan niet in zijn levensonderhoud voorzien. Omdat de hem geboden hulp vaak niet aansloot op eerdere detenties, kwam hij telkens zonder hulp weer op straat en was het voor hem te moeilijk om zijn afspraken met de reclassering na te komen.
In plaats van de ISD zou verdachte aansluitend aan zijn detentie naar zorgboerderij ‘[zorgboerderij 1]’ van [verslavingszorg] kunnen gaan. Een intake is op korte termijn mogelijk en er is plek. Ter overbrugging zou hij eventueel in de winteropvang kunnen verblijven. Daar kan hij tot april terecht. In 2016-2017 verbleef verdachte ook op een zorgboerderij van [zorgboerderij 2] in [plaats]. Dat ging heel goed, tot deze zorgboerderij op last van de gemeente werd gesloten en verdachte weer op straat kwam.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de rechtbank wel een ISD-maatregel oplegt, de duur daarvan te beperken en te bepalen dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en op de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft tijdens een rit in de metro enkele meisjes lastiggevallen en vervolgens een man die de meisjes te hulp schoot in zijn gezicht en tegen zijn hoofd gestompt. Dit is uiteraard vooral een vervelend feit voor het slachtoffer, maar daarnaast ook zorgelijk omdat er geen enkele aanleiding voor het gedrag van verdachte lijkt te hebben bestaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 18 januari 2024, opgesteld door [reclasseringswerker 2]. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden vormde voor betrokkene destijds aanleiding voor het plegen van (vermogens)delicten.
Betrokkene is zonder vaste woon- of verblijfplek, heeft geen structurele dagbesteding, is bekend met alcoholproblematiek en mogelijk ook problemen op het gebied van het psychosociaal functioneren. Betrokkene is daarnaast bekend met een zorgmijdende houding waardoor hulp om verandering in de situatie aan te brengen teneinde de hoge kans op recidive te doen afnemen niet georganiseerd kan worden. Betrokkene is niet of nauwelijks in beeld bij de reclassering dan wel hulpverlening. Reclassering Inforsa heeft binnen een drangkader getracht een klinische opname te organiseren. Echter, betrokkene was onbereikbaar voor de reclassering.
Het risico op recidive wordt gemiddeld-hoog ingeschat gezien de instabiliteit op vrijwel ieder leefgebied. Daarnaast is uit de delictgeschiedenis gebleken dat betrokkene meermaals is gerecidiveerd binnen lopende proeftijden en er meermalen voorwaardelijke straffen ten uitvoer zijn gelegd.
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen gelet op het verloop van het meest recente reclasseringstoezicht onder parketnummer 13/018531-22.
Reclassering Inforsa adviseert bij een veroordeling om aan betrokkene een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen.
Reclassering Inforsa meent dat de onvoorwaardelijke maatregel ISD, onder de huidige strafrechtelijke omstandigheden, het enige kader is dat de potentie heeft om de problematiek te doorbreken. In de intramurale fase is het wenselijk actuele diagnostiek te verkrijgen op het gebied van de cognitieve vermogens en handelingsbekwaamheid. Wenselijk is het, in geval de diagnose (ook) een klinische behandelindicatie geeft, om toe te leiden naar een kliniek. Voor wat betreft de woonzorg meent Reclassering Inforsa dat een afgelegen middelenvrije setting buiten de Randstad met dagbesteding op het terrein, betrokkene kan beschermen tegen het risico op terugval in onwenselijk en onwettig gedrag.
Ter terechtzitting van 26 januari 2024 is (namens [reclasseringswerker 2]) [reclasseringswerker 1], reclasseringswerker bij Inforsa Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft de vorenstaande bevindingen ter terechtzitting bevestigd en het advies onderschreven. De deskundige heeft daarbij benadrukt dat het van belang is dat er eerst een diagnose moet worden gesteld alvorens kan worden bepaald welk te volgen traject voor verdachte het meest geschikt is. Voorts heeft de deskundige verklaard dat het onzeker is of verdachte bij een aanmelding voor de ‘[zorgboerderij 1]’ geaccepteerd zal worden. Deze instelling is met name gericht op cliënten met verslavingsproblematiek, maar niet op cliënten die daarnaast ook te maken hebben met bijkomende psychische problematiek.
De rechtbank stelt voorts vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 1 november 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank zal het advies van de deskundige opvolgen en een verdachte de ISD-maatregel opleggen. Gelet op het grote aantal door verdachte gepleegde misdrijven in de afgelopen jaren is het, ter voorkoming van verdere recidive, van belang dat verdachte passende begeleiding en/of een behandeling krijgt. Eerdere pogingen daartoe in een meer vrijwillig kader zijn tot nu toe vergeefs gebleken. Om te kunnen vaststellen wat in dit geval passend is zal eerst de (psychische) problematiek die aan het gedrag van verdachte ten grondslag lijkt te liggen goed in kaart moeten worden gebracht.
Verdachte heeft verzocht een kans te krijgen zodat hij kan laten zien dat hij wel vrijwillig zijn medewerking zal verlenen aan een vast te stellen hulpverleningstraject. Gezien de moeilijke situatie waarin verdachte zich bevindt en de negatieve ervaringen uit het verleden met bijvoorbeeld voorwaardelijke straffen en bijzondere voorwaarden, heeft de rechtbank er echter onvoldoende vertrouwen in dat verdachte thans wel in staat zal zijn hierin zijn verantwoordelijkheid te nemen. Ook het door de verdediging voorgestelde alternatief van de ‘[zorgboerderij 1]’ biedt hiervoor onvoldoende zekerheid, temeer nu diagnostiek nog niet heeft plaatsgevonden en daardoor niet duidelijk is dat verdachte hier ook daadwerkelijk kan worden geplaatst.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
In afwachting van de resultaten van de te verrichten diagnostiek ziet de rechtbank ten slotte aanleiding om uiterlijk 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 21 december 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/018531-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 14 december 2022 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 42 dagen gevangenisstraf met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 13 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank is echter van oordeel dat tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf zich niet verdraagt met de het opleggen van de ISD-maatregel en in dit geval ook overigens geen redelijkerwijs te respecteren strafdoel dient. De rechtbank zal daarom de vordering afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf welke voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 14 december 2022 (parketnummer 13/018531-22).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2024.