ECLI:NL:RBAMS:2024:7107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
C/13/727701 / HA ZA 23-17 EVS
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor materiële schade aan bouwput door waterinstroom

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en de gedaagde partijen Allianz Benelux N.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De zaak betreft een schadevergoedingsvordering naar aanleiding van materiële schade aan een bouwput, veroorzaakt door waterinstroom. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] recht heeft op vergoeding van de kosten die gemoeid waren met het herstellen van de bouwput, maar niet voor de kosten die samenhangen met het plaatsen van kwelschermen. De rechtbank heeft de omvang van de herstelkosten beoordeeld en vastgesteld dat de totale herstelkosten € 357.742,88 bedragen, die door Allianz en Achmea ieder voor 50% moeten worden vergoed. Daarnaast zijn de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 16.524,33, die ook door de gedaagden moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] grotendeels toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/727701 / HA ZA 23-17
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.C. Bijleveld,
tegen

1.ALLIANZ BENELUX N.V.,

te Brussel (België),
2.
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: Allianz, Achmea en samen Verzekeraars,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2023,
- de akte van [eiser] van 31 januari 2024, met producties,
- de akte van Verzekeraars van 1 mei 2024,
- de rolbeslissing van 1 mei 2024 waarbij [eiser] is toegestaan om te reageren op de akte van Verzekeraars van 1 mei 2024,
- de akte van [eiser] van 29 mei 2024, met één productie,
- de rolbeslissing van 3 juli 2024 waarbij het bezwaar van Verzekeraars op de akte van [eiser] van 29 mei 2024 is afgewezen,
- de akte van Verzekeraars van 28 augustus 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van materiële schade aan de bouwput en dat [eiser] alleen aanspraak heeft op vergoeding van de kosten die gemoeid waren met het herstellen van de bouwput – te weten het opnieuw droog maken van de bouwput – en dus niet de kosten die samenhangen met het plaatsen van de kwelschermen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat Verzekeraars ieder voor hun deel gehouden zijn deze kosten te vergoeden.
2.2.
[eiser] is in de gelegenheid gesteld om de omvang van de herstelkosten aan te geven en Verzekeraars zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Tot slot is [eiser] in de gelegenheid gesteld om te reageren op nieuwe standpunten die Verzekeraars hebben ingenomen en Verzekeraars zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op een productie van [eiser] .
Akte [eiser] van 31 januari 2024
2.3.
Bij akte van 31 januari 2024 heeft [eiser] het standpunt ingenomen dat in totaal een bedrag van € 361.054,38 toewijsbaar is. Daarbij heeft zij verwezen naar het rapport van Vanderwal & Joosten B.V. (hierna: VWJ) dat in opdracht van Verzekeraars is opgesteld. Een aantal posten is volgens [eiser] voor 15/17e deel toewijsbaar. In totaal bedroeg de uitloop van de werkzaamheden zeventien weken – dat volgt uit de meerwerkstaat van [naam 1] – en daarvan waren tien dagen nodig voor het plaatsen van de kwelschermen. Ter onderbouwing daarvan verwijst [eiser] naar een meerwerkstaat van [naam 1] waaruit volgens haar blijkt dat apparatuur voor deze werkzaamheden voor negen dagen is gehuurd. [eiser] rondt de periode voor het plaatsen van de kwelschermen af naar twee weken.
2.4.
[naam 1] heeft facturen gestuurd voor het langer doorhuren van de damwand en de stempelframe. Deze kosten zijn voor 15/17e gedekt onder de polis. Het gaat in totaal om € 14.479.
2.5.
H&R Bouw B.V. heeft kosten in rekening gebracht voor het langer doorhuren van materialen en algemene kosten. Deze kosten zijn voor 15/17e gedekt. De kosten voor het daadwerkelijk droogmaken van de bouwput en tijdelijke voorzieningen zijn volledige gedekt onder de polis. In totaal is de een bedrag van € 154.998 gedekt.
2.6.
Volgens [eiser] komen de kosten van Van Rossum Raadgevende Ingenieurs B.V. van € 6.565 voor het onderzoek naar de oorzaak en oplossing van de waterinstroom volledig voor vergoeding in aanmerking onder artikel 29.1.5 van de polisvoorwaarden.
2.7.
[naam 2] was verantwoordelijk voor het grondwerk inclusief het verlagen van de grondwaterstand. Een aantal van de werkzaamheden komen volledig voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 39.765,88. Een aantal werkzaamheden komen voor 15/17e deel voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 29.211.
2.8.
[naam 2] heeft [naam 3] ingehuurd als onderaannemer. De factuur van [naam 3] is gedekt tot een bedrag van € 112.724. Dat is de volledige factuur zonder de kosten voor de schade aan de onderwaterpompen.
2.9.
Verder komt volgens [eiser] de expertisekosten van Fugro van € 3.311,50 volledig voor vergoeding in aanmerking.
Akte Verzekeraars van 1 mei 2024
2.10.
Bij akte van 1 mei 2024 hebben Verzekeraars de rechtbank verzocht om terug te komen van haar bindende eindbeslissing dat sprake is van een materiële beschadiging van de bouwput, omdat [eiser] niet heeft gesteld, althans bewezen, dat de onderkant van de bouwput zodanig van samenstelling is veranderd dat het werk niet meer zonder extra kosten kon worden uitgevoerd. Verder heeft [eiser] niet toegelicht waaruit de vermeende aantasting van de bodem van de bouwput bestond en waaruit de extra kosten hebben bestaan, aldus Verzekeraars.
2.11.
Verzekeraars betwisten dat de gevorderde kosten herstelkosten zijn en voor vergoeding in aanmerking komen. De bouwput was nog niet op de voorgeschreven diepte gebracht en er moesten nog aanvullende graafwerkzaamheden worden verricht. Daarom valt niet in te zien dat de gevorderde kosten kwalificeren als herstelkosten. Verder blijkt uit niets wat de aard van de herstelwerkzaamheden is geweest en welke tijd daarmee gemoeid is geweest. De termijn van vijftien weken is vooral veroorzaakt door het onderzoek dat noodzakelijk was om de initiële problemen weg te nemen.
2.12.
Verder heeft [eiser] niet inzichtelijk gemaakt welk deel van de kosten van H&R Bouw herstelkosten zijn. Ook heeft [eiser] niet toegelicht waarom het in het kader van de herstelwerkzaamheden nodig was om tijdelijke voorzieningen te treffen. De inschakeling van Van Rossum heeft kennelijk geleid tot het plaatsen van kwelschermen en Verzekeraars zien daarom niet in waarom de inschakeling van Van Rossum nodig was voor het herstel van de bouwput. Bovendien moest de bouwput nog verder worden afgegraven en daarvoor was de inschakeling van Van Rossum al voorzien. De kosten van Van Rossum houden daarom geen verband met de herstelwerkzaamheden. [eiser] heeft evenmin toegelicht dat en waarom de kosten van [naam 2] en [naam 3] zijn te relateren aan het herstel van de bouwput. Verder heeft [eiser] niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom het nodig was om Fugro in te schakelen.
2.13.
Tot slot komt vertragingsschade op grond van artikel 28.3 van de polisvoorwaarden komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Akte [eiser] van 29 mei 2024
2.14.
Het verzoek om terug te komen op een bindende eindbeslissing moet volgens [eiser] worden afgewezen, omdat zich na het tussenvonnis geen nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan en geen sprake is van een juridische misslag.
2.15.
Verder kunnen Verzekeraars geen beroep doen op artikel 28.3 van de polisvoorwaarden, omdat dit artikel ziet op financiële (indirecte) gevolgschade van de onderneming en daarvan is in dit geval geen sprake. Dit artikel ziet niet op het langer huren van materieel. Ter onderbouwing van die stelling wijst [eiser] naar een e-mail van haar tussenpersoon. Verder hebben Verzekeraars te laat in de procedure een beroep gedaan op dit artikel.
2.16.
[eiser] betwist dat het langer doorhuren van materialen in verband met het laten uitvoeren van technisch onderzoek naar de oorzaak en de oplossing van de schade niet gedekt is onder de polis. Verder werd het onderzoek naar de oorzaak tegelijkertijd uitgevoerd met het wegpompen van water waardoor het onderzoek en de herstelwerkzaamheden tegelijkertijd werden uitgevoerd.
2.17.
Volgens [eiser] houden de kosten van Van Rossum wel verband met de herstelwerkzaamheden. Dat het advies van Van Rossum mede heeft geleid tot het plaatsen van kwelschermen, maakt niet dat deze kosten niet zijn gedekt.
Akte Verzekeraars van 28 augustusus 2024
2.18.
Verzekeraars betwisten dat zij te laat een beroep hebben gedaan op artikel 28.3 van de polisvoorwaarden. Nadat [eiser] haar schade had toegelicht, waren Verzekeraars pas in staat om te beoordelen of de geclaimde schade binnen de polis viel. Uitleg van de voorwaarden brengt met zich dat artikel 28.3 ook ziet op financiële (indirecte) gevolgschade van de onderneming. Voor zover uitleg van de tekst niet tot die conclusie leidt, geldt dat elke onduidelijkheid over de tekst in het nadeel van [eiser] moet worden uitgelegd, omdat de voorwaarden zijn opgesteld door de tussenpersoon die [eiser] heeft ingeschakeld.
De rechtbank komt niet terug op bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis
2.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen van de in het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissingen.
[eiser] heeft gesteld dat langs de funderingspalen water in de bouwput is gestroomd, waardoor het daar aanwezige droge zand nat is geworden. Zij heeft toegelicht dat op water en modder geen betonnen kelderbak kan worden gestort, terwijl dat wel de bedoeling was. Dat laatste is niet door Verzekeraars betwist.
Daarmee heeft [eiser] ook voldoende toegelicht dat de instroom van water eerst gestopt moest worden alvorens de door instromend water aangetaste bodem van de bouwput weer geschikt werd om verder te bouwen.
2.20.
Uitgangspunt blijft dus dat [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van kosten die gemoeid waren met het herstellen van de bouwput, te weten het opnieuw droog maken van de bouwput, maar niet de kosten die samenhangen met het plaatsten van de kwelschermen.
De te vergoeden schade
2.21.
Dat de bouwput nog niet op de voorgeschreven diepte was gebracht, zoals Verzekeraars stellen, doet er niet aan af dat er niet verder gebouwd kon worden door instromend water en dat sprake was van materiële beschadiging van de bouwput door dat water.
2.22.
De rechtbank acht – anders dan Verzekeraars – in de akte van [eiser] voldoende toegelicht wat de aard van de herstelwerkzaamheden is geweest en welke tijd daarmee gemoeid is geweest.
2.23.
Verzekeraars stellen dat de termijn van vijftien weken vooral is veroorzaakt door het onderzoek dat noodzakelijk was om de initiële problemen weg te nemen. Dit baat hen niet, omdat zij niet hebben toegelicht waarom noodzakelijk onderzoek naar de juiste wijze van herstel buiten de dekking zou vallen.
2.24.
De stelling van Verzekeraars dat [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt welk deel van de kosten van H&R Bouw herstelkosten zijn, wordt verworpen. [eiser] heeft dat op pagina 4 van haar akte gedetailleerd toegelicht, zodat Verzekeraars niet kunnen volstaan met een algemene betwisting.
2.25.
Volgens Verzekeraars is niet toegelicht waarom het in het kader van de herstelwerkzaamheden nodig was om tijdelijke voorzieningen te treffen.
2.26.
Het gaat hier kennelijk om de posten “Meerwerk extra monitoring Grondwaterstand” en “Voorziening voor extra bemalingsbron”.
[eiser] heeft gesteld dat deze kosten zijn gemaakt, welke omvang ze hadden en waarom ze onder de dekking vallen. Een verdere toelichting acht de rechtbank niet nodig; Verzekeraars hebben deze posten onvoldoende concreet betwist.
2.27.
Verzekeraars stellen dat niet is in te zien waarom de inschakeling van Van Rossum nodig was voor het herstel van de bouwput. Bovendien moest de bouwput nog verder worden afgegraven en daarvoor was de inschakeling van Van Rossum al voorzien. De kosten van Van Rossum houden daarom geen verband met de herstelwerkzaamheden, zo stellen Verzekeraars.
2.28.
[eiser] heeft gesteld dat Van Rossum als expert betrokken was bij het onderzoek naar de oorzaak en de oplossing voor de waterinstroom. Zij verwijzen naar de in het geding gebrachte factuur, die als omschrijving van de verrichte werkzaamheden vermeldt:
“Hierbij doen wij u toekomen onze onkostennota betreffende problematiek wellen langs palen (…)”
2.29.
De rechtbank acht hiermee voldoende onderbouwd dat dit advieskosten waren over de wijze van herstel van de beschadigde bouwkuip. Deze vallen gezien artikel 29.1.5 – waarop [eiser] heeft gewezen – onder de dekking.
2.30.
Verzekeraars stellen dat [eiser] niet heeft toegelicht dat en waarom de kosten van [naam 2] en [naam 3] zijn te relateren aan het herstel van de bouwput.
2.31.
De rechtbank acht dit door de gedetailleerde toelichting in de akte van [eiser] (p. 4-5) en productie 12 bij de dagvaarding (waarnaar de akte verwijst) voldoende onderbouwd. Ook hier kunnen Verzekeraars niet volstaan met een ongemotiveerde betwisting.
2.32.
Volgens Verzekeraars heeft [eiser] niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom het nodig was om Fugro in te schakelen.
2.33.
[eiser] heeft ter toelichting in haar akte slechts vermeld dat dit expertisekosten zijn. Uit de factuur waarnaar zij verwijst is niet af te leiden dat deze kosten ook te maken hebben met het gedekte evenement. Deze kosten zijn niet toewijsbaar.
2.34.
Verzekeraars hebben zich er ook nog op beroepen dat vertragingsschade op grond van artikel 28.3 van de polisvoorwaarden niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Artikel 28 aanhef en lid 3 van de polisvoorwaarden luidt:
“Van de dekking onder deze sectie zijn uitgesloten:(…)28.3 Bedrijfsschade van onverschillig welke aard, inclusief kosten, uitgaven en/of boeten in verband met gehele of gedeeltelijke stilstand van het werk, alsmede vertragingen in de uitvoering van en onderhandelingen over contracten en verlies van contracten.”
2.35.
Volgens [eiser] ziet deze bepaling op financiële (indirecte) gevolgschade niet op het langer huren van materieel.
2.36.
De rechtbank stelt vast dat nadat de instroom van water was geconstateerd advies is ingewonnen over de wijze waarop het probleem kon worden opgelost. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het plaatsen van kwelschermen, waarna de bouwput voldoende droog kon worden gemaakt om verder te bouwen. Dit geheel heeft zeventien weken geduurd. Het plaatsen van de kwelschermen heeft twee weken geduurd. Terecht heeft [eiser] daarom in haar berekening als uitgangspunt genomen dat de extra kosten gedurende vijftien weken voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn immers kosten gemaakt tot herstel van de beschadigde bouwput. Het is dan ook geen bedrijfsschade in de zin van de polis, zodat de uitsluiting van artikel 28.3 van de polisvoorwaarden daarvoor niet geldt.
2.37.
Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat alle posten zoals opgenomen in de akte van [eiser] van 31 januari 2024, behalve de factuur van Fugro, moeten worden aangemerkt als herstelkosten die onder de polis voor vergoeding in aanmerking komen. De totale herstelkosten bedragen € 357.742,88 (€ 361.054,38 - € 3.311,50). Tussen partijen is niet in geschil dat Allianz en Achmea ieder voor 50% risicodrager zijn. Dat betekent dat Allianz en Achmea allebei € 178.871,44 (de helft van € 357.742,88) aan [eiser] moeten betalen.
2.38.
[eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente zonder aan te geven welke wettelijke rente zij bedoelt te vorderen. De rechtbank zal de in artikel 6:119a BW bedoelde rente toewijzen, omdat aan alle daarin neergelegde voorwaarden is voldaan en Verzekeraars de verschuldigdheid van de wettelijke (handels)rente niet hebben betwist.
2.39.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Volgens het toepasselijke tarief heeft [eiser] recht op vergoeding van € 3.563,71.
2.40.
Verzekeraars zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
10.506,00
(3 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
16.524,33
2.41.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.42.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Allianz en Achmea ieder afzonderlijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 178.871,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 maart 2019, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Verzekeraars hoofdelijk in de proceskosten van € 16.524,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Verzekeraars niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt Verzekeraars hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
veroordeelt Verzekeraars hoofdelijk om aan [eiser] € 3.563,71 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.