ECLI:NL:RBAMS:2024:710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
13/089344-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en ontslag van rechtsvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, stak in zijn kamer bij een instelling een rol wc-papier in brand met een aansteker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand gevaar voor goederen veroorzaakte, maar niet voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen opzet had om gevaar te stichten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdende was aan een psychotische stoornis, waardoor hij niet strafbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en het risico op recidive. De rechtbank volgde de adviezen van deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld en concludeerden dat hij langdurige behandeling nodig heeft.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/089344-23
Datum uitspraak: 9 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen Löve, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
brandstichting op 31 maart 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit bewezen kan worden verklaard. Door de brand was naast het gevaar voor goederen, gelet op de voorzienbaarheid van dit soort delicten ook levensgevaar voor anderen te duchten. Er waren immers andere mensen in het gebouw aanwezig. Als gevolg van de brandwering van de kamer zou het weliswaar een half uur duren voordat de brand zou kunnen overslaan, maar een half uur is kort als de brand niet tijdig genoeg ontdekt wordt. Ook is rookontwikkeling vaak een oorzaak van overlijden bij een brand.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat verdachte niet de bedoeling had om gevaar te stichten. Verdachte stichtte de brand omdat hij niet langer bij [instelling] wilde verblijven, maar terug wilde naar de gevangenis.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 31 maart 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer bij [instelling]. Verdachte deed dit door op zijn bed met een aansteker een rol wc-papier in de brand te steken. Dat verdachte opzet heeft gehad op het brandstichten volgt uit zijn verklaring inhoudende hij dit in opdracht deed van de audio in zijn hoofd, omdat hij het had gehad en weg wilde. Dit handelen heeft gevaar veroorzaakte voor ten minste de goederen in zijn kamer, zeker toen ook de matras en het beddengoed vlam vatten. Dat de schade beperkt bleef tot de matras en het beddengoed is slechts te danken aan tijdig ingrijpen door personeel van [instelling]. Verdachte heeft zelf niets ondernomen om de brand te blussen.
De rechtbank acht niet bewezen dat er door de brand levensgevaar voor de in het pand aanwezige personen te duchten was. De muren, deuren en de matras in de kamer van verdachte waren gemaakt van brandvertragende materialen. Dit maakt dat de brand ongeveer 30 minuten had moeten duren voordat deze kon overslaan naar een naastgelegen kamer, en ook dat het een brand op grotere schaal had moeten zijn dan thans het geval was. De brand werd bovendien tijdig ontdekt en al snel geblust. Het personeel wist dat verdachte zich tijdens het blussen in de badkamer bevond, maar zag, kennelijk gezien de beperkte omvang van de brand, geen aanleiding om verdachte eerst uit zijn kamer te halen. Het dossier bevat bovendien geen informatie over de situatie waarin andere in het pand aanwezige personen zich bevonden en of die mogelijk gevaar hadden kunnen lopen. Het enkele feit dát er andere mensen in het pand aanwezig waren is onder deze omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat er voor hen ook levensgevaar te duchten was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 31 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht middels een aansteker in aanraking te brengen met een wc-rol ten gevolge waarvan het matras en het beddengoed gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het pand en de zich daarin bevindende goederen te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is echter niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Omtrent de persoon van verdachte is door M. Smit, arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van de psychiater M.M. Sprock (hierna: de psychiater), en door de psycholoog M.L. Sikkens op respectievelijk 23 oktober 2023 en 19 oktober 2023 gerapporteerd.
De deskundigen komen, zakelijk weergegeven, in hun rapporten tot de eensluidende conclusie dat verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde lijdende was, en nu nog lijdende is, aan een psychotische stoornis (meest waarschijnlijk) in de vorm van schizofrenie. De psychiater constateert daarnaast nog ernstige verslavingsproblematiek. Ook ziet hij aanwijzingen voor een verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid en kan hij een autismespectrumstoornis niet uitsluiten.
De psychiater constateert dat de brandstichting, ook al lijkt deze te zijn ingegeven door het bewerkstelligen van een terugkeer naar het PPC, uitgelegd kan worden als geheel voortkomend uit de psychotische stoornis. Er was sprake was van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. De vrije wil van verdachte was dermate beïnvloed dat het ten laste gelegde hem niet toe te rekenen valt.
De psycholoog stelt dat het min of meer bewust beoogde doel van de brandstichting (terugkeer naar het PPC) in het teken heeft gestaan van het niet meer kunnen hanteren van toenemende druk vanuit ervaren hallucinaties. Verdachte lijkt de risico’s van het ten laste gelegde te hebben onderschat, terwijl hij ook niet of nauwelijks in staat is zich in te leven in de impact van zijn gedrag op anderen. De psycholoog adviseert (minstens) sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank stelt op basis van de rapporten vast dat het bewezen geachte verdachte wegens ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

9.De op te leggen maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit verdachte in geringe mate kan worden toegerekend. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, als de rechtbank tot het opleggen van een TBS-maatregel komt, te volstaan met een gemaximeerde tbs-maatregel. Gezien het feit dat de documentatie van verdachte eigenlijk alleen uit diefstallen bestaat, is dit al een enorm zware maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
De na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn kamer bij [instelling] waar hij op dat moment verbleef in het kader van een ISD-maatregel. Hij heeft daarmee een gevaarlijke situatie veroorzaakt die, als het aanwezige personeel niet adequaat had opgetreden, eenvoudig tot veel meer schade had kunnen leiden dan nu het geval was.
Deskundigen
Uit voornoemde rapportages van de psychiater en de psycholoog volgt dat het risico op recidive van geweldsdelicten door de psychiater wordt ingeschat als hoog in situaties waarin de draagkracht van verdachte wordt overschreden. Bij toename van stress (overschrijding van draagkracht) en terugval in middelengebruik is toename van psychotische symptomen zonder adequate bescherming van medicatie reëel.
De psycholoog stelt vast dat toename van de psychiatrische symptomatologie (met name het horen van opdracht gevende stemmen met gewelddadige inhoud en het op momenten onvoldoende in staat zijn hier weerstand aan te bieden) leidt tot een verhoogd risico op gewelddadig gedrag in brede zin.
Beide deskundigen komen tot de conclusie dat een behandeling en de resocialisatie van verdachte nog lange tijd in beslag zal gaan nemen en dat de resocialisatie van verdachte (zeer) stapsgewijs dient te worden opgebouwd. Volgens de psychiater zal verdachte zelfs zijn leven lang begeleiding behoeven.
Ter beperking van het recidivegevaar adviseren de deskundigen een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De psycholoog merkt daarbij op dat een dergelijke maatregel ook het meest toegerust is om om te gaan met eventueel verhoogd recidiverisico als gevolg van toenemende behandeldruk.
De deskundigen zien geen mogelijkheid voor een behandeling in een meer vrijwillig kader, zoals in het kader van een bijzondere voorwaarde, omdat deze een te hoog risico op terugval in middelengebruik en staken van medicatie inhoudt. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef en ziekte-inzicht zodat hij de intrinsieke motivatie mist om zich (langdurig) aan de voorwaarden te houden. Ook een zorgmachtiging wordt gelet op het ziektebeeld van verdachte niet passend geacht. Met een zorgmachtiging kan bovendien het recidiverisico onvoldoende duurzaam worden verlaagd.
De rechtbank volgt de adviezen.
In verband met de ernst van het feit en het potentieel gevaarlijke gedrag van verdachte is de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte daarvoor de noodzakelijke behandeling zal ondergaan, maar heeft er geen vertrouwen in dat verdachte hieraan op vrijwillige basis zal (blijven) meewerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel dan ook alleen worden bereikt door middel van een langdurige klinische behandeling in een forensische kliniek met een hoog beveiligingsniveau.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen geachte feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens . Het feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling is beperkt tot de duur van vier jaren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2024.
[…]