ECLI:NL:RBAMS:2024:7078

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
13-219596-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met ne bis in idem verweer

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De officier van justitie had op 22 augustus 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 10 juni 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 en met de Nederlandse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar. Tijdens de zitting op 6 november 2024 werd de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en werd de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dat ook onder Nederlands recht strafbaar is, namelijk het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarbij is verzekerd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van het ne bis in idem beginsel, omdat er al een vervolging in Nederland aanhangig was voor feiten die overlappen met de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank oordeelde echter dat de feiten in Nederland en Duitsland zich in verschillende periodes en plaatsen hebben afgespeeld, waardoor het ne bis in idem verweer niet opging. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft zij de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-219596-24
Datum uitspraak: 14 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2024 door het
Amtsgericht Osnabrück, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 november 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat in ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel uitgevaardigd door het
Amtsgericht Osnabrückop 10 juni 2024 met parketnummer 246 Gs 166/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feitencomplex niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is/ terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
prosecutorbij
Staatsanwaltschaft Osnabrückheeft op 10 september 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Mutual legal assistance in criminal matters with The Netherlands;
Extradition of Dutch citizen [opgeëiste persoon] , born [geboortedag] 1986, for the purpose of
Prosecution
referring to your mail from 06.09.2024 l hereby assure you that, should the prosecutedperson receive a non-appealable and non-suspended prison sentence after he has beenextradited from the Netherlands, he shall be transferred to the Netherlands so that the prison sentence can be served there pursuant to the COUNCIL FRAMEWORK DECISION 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition of judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving a deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Nu reeds vervolging is ingesteld door het Nederlandse Openbaar Ministerie voor feiten die wezenlijk overlappen met de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, heeft Nederland rechtsmacht. Het is wenselijk dat één rechter over het gehele feitencomplex kan oordelen in verband met de samenloopregeling. Bovendien is de opgeëiste persoon een Nederlander.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat de zaak in Duitsland moet worden afgedaan, omdat het zwaartepunt daar ligt. In Duitsland loopt namelijk een groot onderzoek naar de plofkraken en ook de medeverdachten bevinden zich in Duitsland.
Het oordeel van de rechtbank
Het EAB ziet op een feitencomplex dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten vast dat het gegeven dat het feit geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Lopende vervolging in Nederland voor hetzelfde feit

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van
ne bis in idem, zodat de overlevering moet worden geweigerd. Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd (explosievenbezit in Nederland) ziet namelijk op hetzelfde feitencomplex als waarvoor de overlevering wordt verzocht (betrokkenheid bij plofkraken in Duitsland), nu volgens het EAB de voor de explosies noodzakelijke pakketten met medeweten van de opgeëiste persoon in de kelderbox zijn opgeslagen en de explosieven bij een doorzoeking in Nederland zijn aangetroffen naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel dat afkomstig is van Duitsland.
De rechtbank begrijpt dat de raadsman een beroep heeft gedaan op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt en overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst zien de verdenkingen op verschillende periodes en plaatsen, nu de Nederlandse zaak ziet op een gebeurtenis op 29 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch, terwijl de Duitse zaak een pleegperiode van 15 april 2022 tot en met 4 mei 2023 in Arnsberg, Wildeshausen, Ganderkesee, Niederzissen en Hilkenbrook beslaat. Daarbij komt dat uit het EAB volgt dat de explosieven die destijds in de kelderbox van de opgeëiste persoon zijn geplaatst, daadwerkelijk zijn gebruikt bij de omschreven plofkraken in de Duitse zaak, zodat het per definitie uitgesloten is dat deze explosieven op de ten laste gelegde datum in de Nederlandse strafzaak nog in de kelderbox van de opgeëiste persoon lagen. Gelet op het voorgaande is artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW niet van toepassing.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 157 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan het
Amtsgericht Osnabrück, Duitsland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en Ç.H. Dede, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.